Beantwoording van enkele
opmerkingen door de Voorzitter
Rondvraag
restauraties aan het gebouw, doch deze bleken later van
zodanige omvang te zijn, dat een verbouwing noodzakelijk
werd. Aanvankelijk lag het bovendien niet in de bedoeling
deze verbouwingskosten in één jaar af te schrijven. Hel
Hoofdbestuur is hiertoe echter om practische redenen toch
overgegaan.
Met betrekking tot het Nederlands Filminstituut bracht
de heer Van Roven naar voren, dat de hiervoor uitgetrok
ken gelden in hoofdzaak ten doel hadden en hebben deze
instelling de uitbreiding van haar culturele taak mogelijk
te maken en memoreerde in dit verband de in het najaar
van 1954 te Utrecht gehouden filmstudieweek, de door het
Instituut ingerichte reizende tentoonstelling, de voorberei
ding van publicaties op filmgebied enz.
Terzake van een in te stellen „Onderzoek film en vrije
tijdbesteding" deelde de Penningmeester mede, dat men
oorspronkelijk het voornemen had gekoesterd een uitvoe
rig marktonderzoek te doen instellen, hetgeen echter zeer
kostbaar bleek te zijn. Thans wordt in samenwerking met
het Centraal Bureau voor de Statistiek een aanzienlijk
minder kostbaar onderzoek ingesteld, ten aanzien van
welks resultaten men goede verwachtingen heeft.
Wat betreft de door de Commissie van Rapporteurs ge
uite wens om de jaarstukken inzonderheid de Begroting
vroeger aan de leden toe te zenden, gaf de heer Van
Royen te kennen, dat het niet mogelijk is een begroting
samen te stellen vóórdat de Jaarrekening gereed is. Ten
gevolge van de uitgebreide accountantswerkzaamheden
hieraan verbonden zal dit niet zo vroeg kunnen geschie
den als men wel zou wensen.
De Voorzitter, de heer M. P. M. Vermin, zegde de Com
missie van Rapporteurs dank voor haar goede zorgen en
onderstreepte de betekenis van deze Commissie, welker
bestaan op de eerste plaats een symptoom is van het alge
meen streven van het Hoofdbestuur naar een zo groot
mogelijke openbaarheid, die een waarlijk democratische
bestuurde vereniging siert. Spreker noemde het een geluk
kige omstandigheid, dat er een zodanige Commissie be
staat, welke zich intensief met de jaarstukken bezig houdt,
hetgeen voor een zo grote vergadering als de algemene
ledenvergadering niet wel doenlijk is.
Spreker kon de algemene wens naar een vroegere be
handeling van de jaarstukken zeer goed begrijpen. Een
juiste vaststelling van de gang van zaken over het afge
lopen jaar is in de practijk evenwel niet op korte termijn
mogelijk. Uit de publicatie van de jaarcijfers van andere
instellingen in de dagbladen blijkt, dat dit verschijnsel
algemeen is.
In elk geval is de termijn, welke ons statutair is toege
meten, te kort. De vraag is of het geen aanbeveling ver
dient de desbetreffende bepaling door een statutenwijzi
ging te doen aansluiten bij de practijk.
Ten aanzien van de door de Commissie gestelde vraag
over de wijze van vermelding van het effectenbezit der
organisatie op de balans wilde de heer Vermin naar voren
brengen, dat indien men tot een bepaald systeem besluit,
men dit consequent dient te volgen. Het Hoofdbestuur had
indertijd besloten het effectenbezit tegen aankoopwaarde
op de balans te waarderen, zodat dit systeem ook bij de
balans over 1954 is gevolgd.
Het door de Commissie bij haar algemene beschouwin
gen geconstateerde feit, dat de stijging van inkomsten ge
absorbeerd wordt door nieuwe uitgaven, is een verschijn
sel dat zich bij het bedrijfsleven algemeen voordoet. Men
ziet dat de omzetten stijgen, maar de kosten evenzeer, zo
dat de winsten eerder een afnemende dan stijgende tendenz
vertonen. Men dient echter de werknemers de sociale ver
zorging te geven, waar zij recht op hebben, ook al brengt
dit een aanzienlijke verhoging van de kosten mede.
Vervolgens werden de Balans per 31 December 1954,
welke sloot met een totaalbedrag van 3.010.886,19 en de
Kekening en Verantwoording van het financieel beheer
over 1954, welke sloot met een totaalbedrag van
620.698,48 door de vergadering zonder hoofdelijke stem
ming goedgekeurd. Evenzo werd aanvaard het voorstel van
het Hoofdbestuur om de door het Accountantskantoor W.
Langelaar te Amsterdam gecontroleerde Rekening van de
Bond goed te keuren, alsmede alle op het Bondsbureau ter
visie liggende rekeningen der Afdelingen.
De contributie en de Begroting van Ontvangsten en
Uitgaven voor het lopende jaar werden vastgesteld over
eenkomstig het voorstel van het Hoofdbestuur. Tevens
werd op voorstel van dit College besloten het eventueel
balig saldo over 1955 in de Weerstandskas te storten.
De ingevolge artikel 8 van het Filmbeursreglement af
tredende leden der Filmbeurscommissie, de heren A. J.
Dresscher te Amstelveen, Ch. L. Hart te Beverwijk en J.
Nijland Sr. te Utrecht, werden herbenoemd.
Met betrekking tot de vaststelling van de plaats, waar
de jaarvergadering in 1956 zal worden gehouden, werd
besloten de beslissing hierover aan het Hoofdbestuur te
laten.
Terzake van eventuele plannen tot instelling van een
Bedrijfspensioenfonds werden verschillende vragen ge
steld, welke door de heer Uges werden beantwoord.
De lieer Alter wierp de principiële vraag op of de alge
mene ledenvergadering van de Bond bevoegd is aanmer
kingen te maken op de verslagen van de Afdelingen en de
Afdelingsraad.
De Bondsvoorzitter was van oordeel, dat eventuele ge
motiveerde opmerkingen over afdelingsverslagen ter ken
nis gebracht behoorden te worden van het Hoofdbestuur
en dat de algemene ledenvergadering niet de plaats is om
deze te bespreken.
De Bondsdirecteur wees er onder meer op, dat deze
verslagen worden vastgesteld door de ledenvergaderingen
der Afdelingen en niet in de jaarvergadering van de Bond.
De afdelingsvergaderingen zijn op dit punt autonoom.
Mochten dergelijke verslagen echter opmerkingen van be
ledigende aard bevatten, dan behoort het tot het beleid
van het Hoofdbestuur te overwegen of terzake stappen
zouden moeten worden ondernomen. Eventuele opmerkin
gen terzake zouden dus, zoals de Voorzitter reeds had op
gemerkt, ter kennis van hel Hoofdbestuur dienen te wor
den gebracht.
Alvorens de vergadering te sluiten, dankte de Voorzitter
de leden voor hun aanwezigheid, waarbij hij er zijn erken
telijkheid over uitsprak, dat zij ook de tweede dag in zo
groten getale blijk hadden gegeven van hun belangstelling.
12