Een luchtig en plezierig spel, vol kostelijke humor, die er
soms misschien wel wat al te dik op ligt, maar dat deerde
de mensen in de zaal oude Potasch en Perlemoerklan-
ten weinig. Het is altijd plezierig het vervolg te horen
van een geschiedenis, waarmee men zich zo heeft vermaakt,
zeker als dat de geschiedenis is van Potasch en Perlemoer,
die zich na honderden voorstellingen zoveel vrienden hebben
gemaakt."
Spreker had zich afgevraagd hoe die recensie gesteld
zou zijn geworden als dit stuk een film was geweest. Zij
zou dan waarschijnlijk aldus geluid hebben:
„Zo om de paar weken moet er in Amsterdam weer eens
iets te zien zijn op het gebied van grove humor. Mij best,
maar dan anders dan in „Potasch en Perlemoer met
vacantie". Het scenario van dit aan de lol gewijde stukje
moet de producers wel heel weinig gekost hebben. Ik heb
er tenminste geen sprankje originaliteit in kunnen ontdek
ken. Het maakt de indruk van aan elkaar geplakte stukjes
uit allerhande slechte films, die soms lachwekkend, maar
niet eens slecht waren.
Vooral naar de make-up was met een buitensporig grote
pet gegooid in Royal: „naar amusementsfilmpje"."
Nadat het Homerisch gelach, dat op deze voorlezing
was losgebarsten, enigszins was bedaard, verklaarde de
heer Van Royen ten antwoord op enige protesten, dat deze
laatste recensie geen fantasie, maar een werkelijke recensie
over een film was, waarin spreker alleen de naam van de
film veranderd had. Te midden van de door deze mede
deling opnieuw gewekte vrolijkheid verklaarde spreker,
dat overigens niemand zal verlangen, dat van elke film
alleen maar goed en geen kwaad gesproken wordt, maar
dat men soms niet ten onrechte aanstoot neemt aan de
bewoordingen waarin de filmbeoordeling gekleed wordt.
Als toneelcriticus bestreed de Voorzitter, dat toneel-
critieken altijd goed zouden zijn. Als de blikken van de
door hem becritiseerde acteurs konden doden, zou spreker
dit debat niet hebben kunnen leiden. De door de heer Van
Royen voorgelezen recensie was echter in strijd met de
afspraak om niet op details in te gaan of namen van critici
te noemen. Wel wilde spreker van de heer Van Royen
vernemen, hoe de film heette, waarop de recensie doelde.
De heer Van Royen deelde daarop mede, dat de film in
quaestie „Slecht lokaas" heette, welke mededeling opnieuw
een daverend gelach veroorzaakte.
De heer J. Spierdijk merkte op, dat de zogenaamde
critiek op Potasch en Perlemoer" eigenlijk geen recensie
was, maar een verslag hoe het publiek gereageerd had.
Feitelijk komt dit neer op het door de heer Bosman be
doelde onderscheid tussen films met pretentie en zonder
pretentie. Als men zich daar aan hield, zou het misverstand
minder groot zijn.
Men zal overigens moeten toegeven, dat het moeilijk is
een serieuze beoordeling te geven van films, waarin bij
wijze van spreken de paarden de ene week van links naar
rechts en de andere week van rechts naar links lopen.
De Voorzitter, de heer Van Mechelen, gaf te kennen dat
men ten aanzien van het toneel ook onderscheid maakt
tussen toneelcritiek en toneelverslag. Wat de heer Van
Royen had voorgelezen was inderdaad geen toneelcritiek
maar toneelverslag.
De heer Bosman noemde dit het ei van Columbus, aan
gezien het juist dit was critiek en verslag wat het
filmbedrijf gaarne zou willen. Menige exploitant zou zeer
tevreden zijn, indien ten aanzien van een film die geen
pretenties heeft met een impressie zou worden volstaan.
De heer Ch. van Biene wees er op, dat een recensie altijd
berust op de persoonlijke indruk van de schrijver en diens
persoonlijke opvatting. Als een journalist een bepaalde
wijze van schrijven gaat toepassen om graag gelezen te
worden, als hij misbruik maakt van zijn positie om zo te
schrijven als Barbarossa deed, waarvan de lezer zich af
vroeg hoe hij dit of dat nu wel gekraakt zou hebben, dan
is dit naar sprekers mening het variété in de journalistiek.
De Voorzitter stipuleerde, dat de heer Van Biene eigen
lijk de vraag heeft gesteld wat de taak van de journalist
is. Moet de criticus zich van zijn critieken bedienen om
zich als een gediplomeerde lolbroek te laten kennen of
moet hij zich op het standpunt stellen dat hij een inter
mediair moet zijn?
De heer A. C. P. Seyffert geloofde, dat men het er wel
over eens is, dat er films zijn met en zonder pretenties,
evenals toneelstukken. Maar de indeling in een bepaalde
rubriek kan niet alleen afhankelijk zijn van een briefje
van de exploitant of distributeur. Wanneer deze bijvoor
beeld een film aankondigt als gepast amusement, waarin
aan de Bijbelse geschiedenis een hele rare draai wordt
gegeven, dan kan de critiek dat niet slikken.
Spreker geloofde, dat de criticus, die de zaak zelf in
handen houdt, ook voor de film zelf wel eens wat kan
doen.
Met betrekking tot de opmerking van de heer Spierdijk
over de films met paarden die van links naar rechts en
van rechts naar links rennen, wilde spreker naar voren
brengen, dat die soms beter zijn dan films met pretenties.
Er zijn westerns, die eerste plaatsen hebben gekregen in
de journalistieke en publieke waardering.
De Voorzitter meent het resultaat van het debat over
de taak van de criticus aldus te kunnen samenvatten, dat
volgens de hoge ethische norm, die spreker als Voorzitter
van de Federatie van Nederlandse Journalisten behoort
aan te leggen, de criticus gehouden is te zijn een inter
mediair en dat hij nooit moet zoeken in de vorm waarin
hij zijn critieken geeft een persoonlijk succes en een per
soonlijk aanzien te behalen als de man, die men zoekt in
de krant om door hem geamuseerd te worden ten koste
van wat ook. (Applaus).
De heer Van Domburg vulde dit standpunt aan met de
opmerking, dat deze norm geldt voor iedere criticus of dit
nu betreft literatuur, toneel of wat dies meer zij.
De Voorzitter verzocht hierna de heer Bosman, zijn
tweede vraag te stellen, welke als volgt luidde:
„Is het niet denkbaar dat het filmbedrijf in vergelijking
met andere bedrijven in een nadelige positie verkeert wat
betreft de mate van publiciteit, welke de pers haar gunt?
Is het niet denkbaar dat ten opzichte van de berichtgeving,
welke de pers uit lal van sectoren van het maatschappe
lijke leven bereiken, objectieve normen van nieuwswaarde
worden aangelegd, doch dat berichtgeving over het film
wezen meestal door handen moet gaan van de filmcritische
journalist en dat hij geneigd zal zijn niet de normen van
objectieve nieuwswaarde aan te leggen doch die zijner
artistieke geïnteresseerdheid daarbij dus tot plaatsing
van dat nieuws tot gelding zal brengen?"
De heer Spierdijk zou deze vraag ter beantwoording in
tweeën willen splitsen. Op de eerste plaats was hij van
oordeel, dat eigenlijk te veel ruimte in de krant aan de
film besteed wordt. Tien nieuwe films in Amsterdam krij
gen tien besprekingen, maar van de honderd nieuwe
boeken, welke in Nederland verschijnen, worden er maar
tien besproken.
22