BrandveiliÉeidioorscliriften Vroeger en nu Nu de onbrandbare film in omloop is gekomen en de cabine een geheel andere inrichting heeft gekregen doordat veel wat vroeger noodzakelijk was overbodig is geworden, is het interessant om na te gaan, hoe zich in de loop der tijden de brand- veiligheidsmaatregelen hebben gewijzigd. Vrijwel sedert het ontstaan van „de bioscoop" is steeds een van de eerste en voornaamste zorgen van elke exploi tant en diens medewerkers geweest: het voorkomen van brand Vooral in de beginperiode, toen met uiterst primitieve middelen moest worden gewerkt in een meestal zeer brandgevaarlijke omgeving, waarbij hel heel gewoon was, dat het projectie-apparaat waarmede de uiterst brandbare filmstroken werden vertoond, midden tussen het publiek in de zaal werd opgesteld, vereiste het van de operateur die het mechanisme met handkracht voortbewoog een ware virtuositeit om te zorgen dat de zaak niet in brand ge raakte. Immers de perforatie van de filmband was zeer gebrekkig - - in het begin bestond deze slechts uit één gaatje per beeldje -- en van brandlrommels was geen sprake. De film zat gewoonlijk van boven op een losse rol en aan de onderzijde kwam zij op de grond terecht of als de zaak goed was geregeld in een open mand. Welis waar was de lengte van de films in de regel niet groter dan 60 a 10Q meter, doch ook dit kon flink branden. Als lichtbron gebruikte men dikwijls zgn. kalklicht dat werd verkregen door zuurstof tegen een soort kalkstaaf te blazen. Op de plaats waar de zuurstofstroom het kalk raakte werd het aangestoken en door chemische reactie ging dit aan het gloeien, waardoor een vrij helder licht ontstond. De zuurstof was zolang men niet over eenvou dige zuurstofcylinders beschikte, bijvoorbeeld opgeslagen in een lederen zak waarop een zwaar voorwerp werd ge plaatst om de nodige druk te krijgen. Ook kwam het voor dat men daarvoor een flinke plank gebruikte waarop een paar helpers of bezoekers plaats namen; op die manier was dan de zuurstofdruk eveneens verzekerd. Zijaanzicht van de vroegere „bioscoop" te Edam; alles bestond uit hout! Ook gebruikte men in plaats van zuurstof wel aether, dat in 'n soort tankje met een pomp onder druk werd gebracht op de wijze waarop men bijv. in onze tegenwoordige primus tewerk gaat. Met een zeer fijn straaltje werd dit tegen een kalk- of aarden staafje geblazen en na vergassing tot verbranding gebracht, waarbij hetzelfde gloeieffect optrad als bij het eerstgenoemde kalklicht. Volgens de bekende filmhistoricus George Sadoul heeft zulk een apparaat door onvoorzichtige bediening de verschrikke lijke bioscoopramp in het jaar 1897 te Parijs veroorzaakt. In een grote tent werd daar een jaarlijks weldadigheids- feest gehouden waarbij talrijke vooraanstaande figuren uil de toenmalige aristocratie aanwezig waren. Een deel van de tentruimte was voor vertoning van „bewegende beel den" ingericht. Er ontstond een hevige brand, die zeer snel om zich heen greep met als gevolg een ontzettende paniek waarbij talrijke mensen het leven verloren. Het publiek kreeg hierdoor de schrik voor de ..gevaarlijke" bioscoop flink te pakken en het leek er zelfs een poosje op of deze gebeurtenis het lot van de bioscoop althans in Frankrijk, voorgoed had bezegeld. De inzinking was evenwel van tijdelijke aard en de film zette haar opmars langzaam maar zeker voort. Men ging echter geleidelijk ook eens aan de veiligheid van het publiek denken en zo kwamen rondom de projectie-appa raten kleine huisjes tot stand aanvankelijk gemaks halve ook nog maar van hout die als cabines werden betiteld. Soms trof men daarin volgens de historie zelfs een emmer water aan om in geval van brand bluswerk te kunnen verrichten! Een ander tijdelijk zeer populaire be veiligingsmethode was volgens de schrijver Leslie Wood de plaatsing van een glas water tussen condensorlens en filmvenster. Dit diende om een deel van de warmte van de lichtbron af te voeren. H|et was echter nogal hinderlijk dat zodra het water de kooktemperatuur begon te naderen de opstijgende luchtbellen op het doek te zien waren. Daarom plaatste men in het glas op de bodem aan een metalen stangetje een stukje van het een of ander poreuze gesteente dat de luchtbellen zo lang mogelijk belette op te stijgen. Toen later de projectiecabines algemeen ingang hadden gevonden en de projectoren electrisch werden aangedreven, kreeg men iets meer gelegenheid om te waken tegen het in brand geraken van de films. Aan de andere kant was echter de sterkte van de lichtbronnen toegenomen, zodat men toch dubbel voorzichtig diende te zijn. Langzamerhand bedacht men allerlei hulpmiddelen om het risico van filmbrand te verminderen, doch het gevaar bleef steeds aanwezig. Zodra de bioscoop eenmaal een vaste plaats in onze samenleving had verworven, kon ook de Overheid niet onverschillig tegenover dit gevaar blijven en er ontstonden in de loop van de tijd allerlei stringente veiligheidsvoor schriften voor bioscopen. Speciaal de cabine, van waaruit de films worden geprojecteerd, was daarbij het voorwerp van een lange reeks van eisen. De eigenschappen van de 35 mm nitraatfilm waren hiervan de oorzaak, want dit materiaal was niet alleen zeer brandbaar bij een uiterst lage ontvlammingstemperatuur, maar had bovendien onder bepaalde omstandigheden een hevig explosief karakter; bovendien was de kans op het verspreiden van zeer giftige verbrandingsgassen aanwezig. Ook kon het nitraatmate riaal onder bepaalde omstandigheden, zelfs zonder dat er van verhitting sprake was. uit zichzelf ontbranden, bij voorbeeld bij ondeskundig omspoelen. Men kon dus niet volstaan met de cabine een ruimte met verhoogd brandge vaar te noemen. Zij viel bovendien onder ruimten alwaar het gevaar voor explosie aanwezig was en kon tenslotte nog worden beschouwd als een klein fabriekje van gif gassen. Men zou zo zeggen, dat de operateurs die steeds in deze „griezelige" ruimten moesten werken, permanent op een vulkaan leefden en dus wel zeer onverschrokken lieden moesten zijn. In feite schuilde hierin veel waars, hetgeen echter in de practijk soms pas werd beseft nadat de betrokkene eens een filmbrandje had meegemaakt. Hij kon dan uit ervaring constateren dat wanneer de film eenmaal goed brandde er geen redden meer aan was. Hiermede werd bij de voorschriften terdege rekening gehouden en het resultaat was dat de cabine moest worden uitgevoerd als een soort bunker. Zij moest geheel bestaan uit metselwerk ter dikte van minimaal 22 cm of gewapend beton met een dikte van tenminste 10 cm; er moesten speciale brand werende deuren zijn aangebracht, de cabine moest geheel van de rest van het gebouw afgescheiden zijn; men mocht de cabine dus slechts via de buitenlucht bereiken. Ei moest worden gezorgd voor de aanwezigheid van nauw keurig voorgeschreven ventilatiemogelijkheden en voor speciale explosiebeveiligingen; er moesten maatregelen worden getroffen om onder alle omstandigheden het over slaan van brand naar de zaal te verhinderen en het door dringen van rook of van brandlucht in de zaal onmogelijk te makener dienden ettelijke automatische mechanische of electrische beveiligingsinrichtingen in de cabine en in het gebouw, waarin de bioscoop gevestigd was, aanwezig te zijn. Om kort te gaan een lange reeks van zware voor schriften dienende om het publiek de grootst mogelijke veiligheid te verzekeren. Al dit „moeten" was echter maar betrekkelijk, want in ons land, dat toch bekend staat voor zijn voortreffelijke regelingen op allerlei gebied, heeft men het nooit iot landelijke brandveiligheidsvoorschriften kunnen brengen, hetgeen toch zeker uit een oogpunt van uniformiteit van belang zou zijn geweest. In dit opzicht moest een offer worden gebracht aan de gemeentelijke autonomie. Welis waar werden vanwege de Rijksbrandweerinspectie uitvoe rige aanbevelingen ten aanzien van de veiligheidsmaat regelen voor bioscopen samengesteld, doch het bleef ter beoordeling van de individuele Gemeentebesturen om deze aanwijzingen al dan niet op te volgen. Zo ontstonden er allerlei plaatselijke verordeningen waarbij het onderhavige probleem op evenzovele verschil lende manieren werd aangepakt. In sommige gevallen vol stond men er mede te bepalen, dat ten genoege van Burge meester en Wethouders veiligheidsmaatregelen genomen moesten worden; in andere gevallen hield men zich aan genoemde aanbeveling, soms paste men deze slechts ge- Vooraanzicht van de vroegere „bioscoop" te Edam deeltelijk toe en soms vond men deze nog niet mooi genoeg en werden er nog wat eisen aan toegevoegd. Zo eiste men hier en daar dat in de cabines en in de nevenruimten 'n zgn. sproeierinstallatie aanwezig moest zijn, welke ingeval van brand automatisch als een soort van douche moest gaan werken. Wanneer men bedenkt dat nitraatfilmbrand niet met water is te blussen, ja dat nitraatfilm zelfs onder water blijft branden daar het zelf zuurstof ontwikkelt, is het duidelijk dat zulk een eis geen doel heeft en slechts het risico oplevert van ontleding van het water en het vormen van knalgas ingeval van brand, van kortsluiting of andere schade ingeval van lekkage of ontijdige in werkingtreding der sproeierinstallatie. In andere gevallen bepaalde men, dat buiten een hoe veelheid andere voorschriften tijdens de voorstellingen steeds een brandwacht aanwezig moest zijn (gewoonlijk op kosten van de bioscoopondernemer) en in weer andere gevallen achtte men het nodig dat de bioscopen waren uitgerust met een eigen brandmelder teneinde de brand weer zo snel mogelijk te kunnen alarmeren. Ook het tegenovergestelde kwam voor. Er waren cabines zonder enige redelijke beveiliging, zelfs op 'n houten zolder die men via 'n houten ladder door een luik in de vloer kon bereiken; ja, zelfs projectie vanuit een „slaapkamer", omdat er toch niet zo dikwijls films werden vertoond. Dergelijke levensgevaarlijke situaties werden door de plaatselijke Overheid getolereerd. Aan een typisch staaltje hiervan is nog pas kort geleden door het Hoofdbestuur een einde gemaakt. Het betrof hier een bioscoop in Edam, die bestond uit een oude houten circustent waaraan zelfs niet aan de meest elementaire veiligheidseisen werd vol daan. Alles was oud, vervallen en zeer gevaarlijk, mede doordat de zitplaatsen, grotendeels bestaande uit houten 23 22

Historie Film- en Bioscoopbranche

Film | 1956 | | pagina 23