Bioscoop we ttelij i probleem De vraag in hoever het mogelijk is van Overheidswege toezicht uit te oefenen op televisie-uitzendingen, en in het bijzonder op de televisering van films, is zoals ie verwachten was. opnieuw een punt van discussie geweest in de volksvertegenwoordiging. In de Eerste Kamer was het Mr. Dr. P. J. Wïtteman, die bij de behandeling van de onderwijsbegroting de aan dacht van de betrokken bewindsman voor deze kwestie vroeg en daarbij bezwaar maakte tegen de mogelijkheid, dat andere dan alle-leeftijden-films geteleviseerd kunnen worden. De minister heeft hierop onder andere geantwoord, dat blijkens het Televisiebesluit alleen films voor alle leef tijden kunnen worden uitgezonden, behoudens mogelijk heid van dispensatie door de minister, waarvan een matig gebruik gemaakt wordt. Met betrekking tot de toepasse lijkheid van de Bioscoopwet zegt de minister dan verder en dit intrigeert ons uiteraard .,De Bioscoopwet regelt de grondwettelijke vrijheid van meningsuiting in het algemeen niet. maar slechts het in het openbaar ver tonen van films; dat geschiedt bij de televisie niet. tenzij men een televisietoestel in het openbaar opstelt. Tegen dit laatste kunnen echter andere maatregelen genomen worden; het gemeentebestuur heeft de bevoegdheid in zijn gemeente hiertegen op te treden en ik kan mij zeer wel voorstellen, dat het ongewenst is. dat in een bepaalde gemeente een film in een bioscooptheater niet vertoond mag worden, maar wel in het café daarnaast door middel van de televisie vertoond kan worden. In de verhoudin gen, zoals die in ons land zijn. is het mijns inziens :;eer gewenst, dat men dit aan de gemeentelijke Overheid over laat en dat dit niet centraal wordt geregeld". De vraag dringt zich nu bij ons op, of dit standpunt gedeeld wordt door 's ministers ambtgenoot van Binnen landse Zaken, wien de toepassing van Gemeente- en Bioscoopwet competeert. Om verwarring te voorkomen dient hier met betrekking tot de toepasselijkheid van de Bioscoopwet onderscheid te worden gemaakt tussen de rechtstreekse televisie-uitzendingen in het openbaar, al dan niet vastgelegd, en de televisering in het openbaar van films. \^at de eerste categorie aangaat geloven wij. dat men, wil men althans geen anomalie scheppen in de controle op de openbare vertoning van het bewegende beeld, zijn toevlucht zal moeten nemen tot artikel 221 van de Ge meentewet, indien men van mening is. dat de Bioscoopwet tekort schiet en zolang andere voorzieningen uitblijven en dit zal dan niet anders kunnen geschieden dan zo goed en zo kwaad als het mogelijk is in de geest van het regime der Bioscoopwet. De via de televisie in het openbaar te vertonen films echter vallen, zolang niet het tegendeel nadrukkelijk is uitgemaakt, naar onze stellige overtuiging, onder de vigueur van de Bioscoopwet, hetgeen trouwens ook door de minister wordt gesteld. Voor wat de toepassing der Wet aangaat, geeft Z.E. echter middelen aan. die de Wet bepaaldelijk niet kent. Met name vrezen wij, dat zijn betoog over het onge wenste ener centrale regeling nopens het toezicht van ge- televiseerde filmvoorstellingen in café's al te stellio is. Zulk een regeling is er immers, zoals hij zelf erkent, maar hoe kan hij dan de wenselijkheid bepleiten het aan de gemeentebesturen over te laten of en hoe de Wet moet worden toegepast? Deze opvatting druist in tegen het gehele beginsel zowel als het stelsel van de Wet. Dit zou immers betekenen, dat gemeentelijk zou kunnen worden uitgemaakt, wat al dan niet toelaatbaar is op het stuk van filmvertoningen zodra ze geteleviseerd worden en eveneens de leeftijdsgrenzen plaatselijk zouden kunnen worden vastgesteld. Een stap terug dus naar de chaotische situatie, waardoor juist de totstandkoming van de Bioscoopwet is bevorderd en waar aan de Wet, behoudens de nakeuringsmogelijkheid, een einde heeft gemaakt. Wij begrijpen zeer wel, dat de uitvoering van de Wet op stuk van zaken problemen met zich zou kunnen bren gen, maar dat is dan een problematiek, welke de dertig jarige geschiedenis van de Wet altijd heeft gekenmerkt en waar men zich via ministeriële beschikkingen en juris-

Historie Film- en Bioscoopbranche

Film | 1956 | | pagina 3