De filmbelangstelling in ons land Ondanks de voor het bioscoopbedrijf ongunstige winter maanden is het totale bezoek in het eerste halfjaar met 4,4 gestegen in vergelijking met de eerste helft van het vorig jaar; dit resultaat is verheugend als men het stelt tegenover de toeneming van het bezoek in de jaren 1954 en 1955 ad respectievelijk 1,5 en 2,2 Van de grote steden gaf Rotterdam door de toeneming van het aantal zaken met 8.3 wederom het grootste accres te zien. doch Amsterdam en Den Haag hebben nu ook in de algemene vooruitgang gedeeld met stijgingspercentages van respectievelijk 3,1 en 4,6; de grote steden uitgezon derd lag het bezoek landelijk gemiddeld 4 hoger. De totale netto-recettes in de eerste helft van dit jaar hebben 8,6 meer bedragen dan in hel eerste halfjaar 1955. In de steden Kotlerdam, Amsterdam en Den Haag bedroeg de stijging respectievelijk 7,3 4,5 en 2.6 in de andere gemeenten was de gezamenlijke netto recette 12 hoger. In een viertal lijngrafieken is de maandsgewijze ont wikkeling vastgelegd van het bezoek in de jaren 1955 en 1956 in verhouding tot hel jaar 1917 in de grootste steden afzonderlijk èn in hel gehele land; een vijfde grafiek geeft een beeld van het verloop der netto-recelles in deze steden èn in het land in de eerste helft der jaren 1947 tot en ml 1956 ten opzichte van hel eerste halfjaar 1946. Ook al constateerden wij. evenals voordien reeds in de jaarverslagen 1954 en 1955, dat gedurende de laatste jaren een stijging van het bioscoopbezoek is opgetreden en de toeneming van de daarvoor bestede bedragen vrijwel gelijke tred wist te houden met de vergroting der totale gezinsconsumptie, wij hebben daarbij niet vergeten dat het huidige aandeel der netto bioscooprecettes in de ge zinsbesteding nog even gering is als in het laatste jaar vóór de oorlog, namelijk minder dan 1/3 Uiteraard is dit een verre van gunstige situatie, aan gezien het maar al te goed bekend is tot welk een be angstigend laag peil de ontvangsten der bioscopen toen waren gedaald. Ofschoon het bioscoopbezoek sinds 1938, bij een bevolkingstoename van 25 en een uitbreiding- van het bioscooppark met 50 in aantal en met 37 in zitplaatsencapaciteit, met ruim 80 gestegen is. levert derhalve het reeds vermelde feit, dat het bioscoopbedrijf er niet in geslaagd is om zijn netto ontvangsten een groter deel te doen uitmaken van de totale gezinsconsumptie, stof voor de conclusie dat niet op werkelijk bevredigende wijze profijt werd getrokken van de enorme na-oorlogse expansie in ons land op schier elk gebied. Dit spreekt nog duidelijker, wanneer wij de stijging van de netto recettes van 1946 tot 1955 met circa 3 vergelijken met de vooruitgang van de totale gezinsconsumptie in deze periode met circa 110 Hier wreken zich wel zeer de inmenging destijds van de Overheid in ons bedrijf op het gebied van de prijzen en haar politiek met betrekking tot de tarieven van omzet- en vermakelijkheidsbelasting. Het behoeft wel geen be toog, dat de belemmering op het gebied van de bouw nijverheid voor een bedrijfstak als de onze, welke zo dui delijk aantoonbaar een zeer grote achterstand heeft in te halen, onder de gegeven omstandigheden ernstige gevolgen kan hebben voor het gehele Nederlandse filmbedrijf. 100 NETTO - RECETTES IN A M STER D A M; DEN H A A G; ROTT ER D A M EN NEDERLAND OVER DE EERSTE HALFJAREN 1947 T/M 1956 (1e HALFJAAR 1946 100) ------------ NEDERLAND ------------AMSTERDAM DEN HAAG ROTTERDAM -125 -120 -115 -110 100 1947 1952

Historie Film- en Bioscoopbranche

Film | 1956 | | pagina 6