the neighbourhood to illustrate this for
them or not".
Paus Pius XI heeft gezegd dat wanneer
men denkt aan hetgeen de film heeft be
reikt sinds het ogenblik dat Lumière de
eerste bioscoopvoorstelling bracht en men
zich voor ogen houdt welke kansen, en in
het bijzonder de mogelijkheid van de sym
boliek haar biedt, men dan eerst verstaat
welke grootse toekomst de film kan zijn
beschoren.
Met Henri Agel zou spreker willen ver
klaren, dat misschien een der meest doel
treffende wijzen waarop men naastenliefde
kan betrachten hierin bestaat, dat men zijn
medemensen helpt om deze wonderbaar
lijke wereld van de film te leren begrijpen.
Dit alles kan niet wegnemen en laten
wij ons hierdoor nimmer ontmoedigen
dat er steeds films zullen zijn wier succces
voornamelijk te danken zal zijn aan uit
dagende reclame. En zo zullen er ook altijd
films blijven, die om een of andere reden
bij achtenswaardige mensen schandaal zul
len verwekken, gelijk er steeds andere
achtenswaardige mensen zullen zijn, die
zich op hun beurt zullen ergeren dat an
deren zich over bepaalde films hebben ge
ërgerd.
Spreker eindigde met de wens, dat een
woord, zo dierbaar aan de grote bouw
meester van de Chapelle te Vence, Matisse,
door allen zal worden verstaan aan wie de
betekenis van de zevende kunst „eet art
fantastique et merveilleux" voor de
mensheid, ter harte gaat: „L'art c'est la
visite de 1'esprit de Dieu dans Ie travail
de riiomme". Verstaan zij dit woord dan
kan de film waarlijk tot zegen strekken
van de ganse mensheid.
De bioscoop
«rchitectonisch-technisch bezien
Des middags hield de heer J. Jansen,
architect B.N.A. te Nijmegen, een voor
dracht over het onderwerp: „De bio
scoop, architectonisch-tech
nisch bezie n".
De film heeft een snelle ontwikkeling
doorgemaakt en met haar de bioscoop.
Na een begin in concertzalen, variété- en
vaudevilletheaters kwam een periode van
reizende bioscopen totdat tegen 1910 de
eerste werkelijke permanente bioscopen
ontstonden, waarbij qua architectuur de
schouwburgvorm dikwijls als voorbeeld
diende. Een speciale architectuur voor de
bouw van bioscopen kwam pas zeer gelei
delijk tot stand en was vooral in het
begin voor een belangrijk deel hoofdza
kelijk afhankelijk van de veiligheidseisen,
die werden gesteld. Dit leidde ertoe, dat
er in de periode van 1910 tot 1930 allerlei
soorten van bioscopen ontstonden, waarvan
de zaalvorm en inrichting in feite geheel
afhankelijk waren van de keuze en wen
sen der opdrachtgevers. Om het publiek
te trekken verzon men daarbij dikwijls
allerlei pompeuze inrichtingsvormen.
Met het verschijnen van de geluidsfilm
in 1927 werden aan de reeds gegroeide
eisen nog een hoeveelheid acoustische
voorschriften toegevoegd. Vele bioscopen
moesten als gevolg daarvan worden ver
bouwd en nieuwe bioscopen werden geheel
aan de acoustische eisen aangepast, waar
door ter vervanging van de voorheen ge
bruikelijke rechthoekige zalen trechter
vormige zalen tot stand kwamen, waar de
plafonds parabolisch overheen gespannen
werden om het geluid zonder hinder ook
achter in de zaal te krijgen. Door deze
technische ontwikkelingen raakten de bio
scopen steeds verder van de namaak-
schouwburg af en kregen een eigen uit
drukkingsvorm. Overal ter wereld verrezen
prachtige bioscopen, waarbij men zich
steeds meer ging aanpassen aan de opti
sche en acoustische eisen, die een film
vertoning nu eenmaal stelt.
Met de komst van de grootbeeldprojectie
en de gewijzigde geluidsreproductie-
systemen na de tweede wereldoorlog deed
wederom een grote hoeveelheid nieuwe
factoren haar intrede en zagen de archi
tecten zich andermaal genoodzaakt de
langzamerhand gegroeide inzichten ten
aanzien van de inrichting van bioscoop
zalen grondig te herzien.
Bij de bioscoop in zijn tegenwoordige
vestigingsvorm moet men onderscheid ma
ken tussen twee typen, te weten het in
de rij gebouwde theater, dat wil zeggen
een bioscoop, welke in een straat is
ingebouwd en dus slechts een front aan
de straatkant heeft, terwijl men daarnaast
de vrijstaande bioscoop aantreft. Deze
laatste werkt drie-dimensioneel en de ar
chitect is hierbij veel vrijer in zijn vorm
geving. Men bedenke evenwel dat de
architectuur bij de bioscoop bijzonder
functioneel is, zodat de behandeling van
deze architectuur wat men zou kunnen
noemen „van binnen uit" plaats vindt.
Bij zulk een vrijstaand theater treft men
twee belangrijke, van elkaar verschillende
gedeelten aan en wel een open of gesloten
entree, benevens een hallpartij, alsmede
het zaalgedeelte, dat als het ware bestaat
uit een geheel dichte doos. Er is hier dus
sprake van een dynamisch en een statisch
element en de kunst van de architect is
nu om deze elementen tot eenheid te
brengen. Voor de bezoekers is de zaal
uiteraard het belangrijkste gedeelte.
De zaal is bijna altijd volkomen syme-
trisch en het feit, dat het publiek daar
stil zit te kijken bepaalt het statische
karakter, ongeacht wat er op het doek
voor dynamisch gebeurt. De ideale zaal
vorm valt geheel af te leiden van haar
functies, met andere woorden de vorm
van de zaal dient te worden gebaseerd
op de optische en geluidstechnische eisen,
welke aan de hedendaagse filmprojectie
worden, gesteld.
Spreker noemde vervolgens aan de
hand van een aantal schetsen diverse
factoren, welke bij toepassing van Cinema-
Scope-projectie van belang zijn. Zo dient
de doekbreedte niet groter te worden ge
kozen dan ongeveer 2/s van de afstand
van het projectiedoek tot de achterste rij
zitplaatsen, de afstand doek/eerste stoelen-
rij dient minimaal 60 van de doek
breedte te bedragener is vastgesteld, dat
de gezichtshoek, gemeten uit het midden
van het doek, naar links en naar rechts
niet meer dan 20 a 30° dient te zijn
en vanaf de voorste zitplaatsen mag de
verticale gezichtshoek tot op het midden
van het doek niet boven 25° gaan.
Ten einde iedere bezoeker een behoorlijk
zicht op het doek te waarborgen, dient
dit op een bepaalde hoogte boven de
zaalvloer te worden opgesteld, waarbij
gewoonlijk een minimum van 1.80 meter
wordt aangehouden. Is men genoodzaakt
het doek hoger te plaatsen, dan moet
men de voorste zitplaatsen een weinig
schuin achterover hellend opstellen. Bij
een oplopende zaalvloer wordt dit ge
woonlijk opgevangen via de bekende kuil,
zijnde een verdieping in de zaalvloer,
welke geleidelijk verloopt naar de betere
zitplaatsen.
De Amerikaanse architect Ben Schlanger
heeft een speciale methode ontwikkeld
voor de berekening van de juiste beeld
grootte ten opzicht van een bepaald stoe-
lenplan. Hij gaat er daarbij van uit, dat
de beeldbreedte voor de meederheid van
de bezoekers zo gunstig mogelijk moet
zijn. Daartoe wordt vastgesteld voor welk
punt in de zaal zich de helft van het
aanwezige aantal zitplaatsen bevindt. Dit
punt noemt men het zwaartepunt van de
zaal ofwel het zitplaatsencentrum. (Zie
hiervoor ook onze publicatie in orgaan
no. 183 d.d. 27 December 1955. Red.).
Onderzoekingen hebben geleerd, dat wan
neer men op deze plaats de gezichtshoek
op het doek bepaalt op 25 a 30° hier
mede bepaalt men dus tevens de beeld
breedte de meerderheid der bezoekers
bij een normale zaalvorm het beeld onder
een zo goed mogelijke gezichtshoek waar
neemt. Hoe verder het zitplaatsencentrum
zich naar achteren in de zaal bevindt,
hoe breder het doek kan worden en om
gekeerd.
Al deze factoren hebben geleid tot het
ontstaan van trapeziumvormige zalen, wel
ke optisch zeer goed verantwoord zijn
en bovendien uit een acoustisch oogpunt
bezien, uitstekend kunnen voldoen. Het
is echter noodzakelijk, dat het plafond
en de zaalwand in de omgeving van het
doek naar achteren toe uit hard materiaal
worden samengesteld, waardoor het geluid
niet zo gemakkelijk kan worden geabsor
beerd. Achterin de zaal dienen daarente
gen zachtere materialen te worden toege
past, teneinde echo-effecten te vermijden.
Speciale aandacht moet daarbij worden
besteed aan de opstelling van eventuele
effectluidsprekers in. de zaal.
Een punt van discussie bij iedere nieuw
te bouwen bioscoop is steeds de omlijsting
van het doek. De eerste vraag is daarbij,
of rekening moet worden gehouden met
toneelaccomodatie. In het bevestigende ge
val is de architect natuurlijk gebonden
aan toneelgordijnen. Wanneer geen toneel
beschikbaar behoeft te zijn, is de archi
tect vrijer en kan hij het doek als het
ware in de wand componeren op de
wijze, die hij het beste acht.
De zojuist genoemde architect Schlanger
propageert het vrijhangende doek al sinds
vele jaren en hoewel zulk een wit vlak
vooraan in de zaal een tamelijk kil element
is, schijnt het in Amerika heden ten dage
vrij veel te worden toegepast. Om deze
kilheid op te heffen moet er iets met het
doek gaan gebeuren. Het grote projectie
doek heeft iets imponerends en men is
thans algemeen de overtuiging toegedaan,
dat de panoramische werking het beste
wordt beleefd, wanneer het doek niet
wordt voorzien van een kader. In plaats
daarvan dienen de wanden en het plafond
zoveel mogelijk direct op het doek aan te
sluiten. De architect moet er dus naar
streven plafond en zaalwanden vloeiend
naar het doek toe te laten verlopen.
Ten aanzien van de projectie is een
ieder het er tegenwoordig wel over eens,
dat deze bij voorkeur horizontaal dient
plaats te vinden. Dit betekent, dat bij
de bouw van een bioscoop allereerst de
plaats van de cabine en het projectiedoek
bepaald zal worden. De projectie-as vormt
dan tevens de as van de zaal.
Hierna besteedde de spreker nog enige
aandacht aan de entree van de bioscoop,
28