U. S. A. Groeiende belangstelling voor de buitenlandse film op hun gebied het materiaal en de gegevens te verschaf fen, welke een zo verantwoord mogelijke samenstel Ing van dit omvangrijke werk zullen waarborgen. Het is begrijpelijk, dat het enorme filmpubliek van de Verenigde Staten van Amerika de Europese producenten een aanlokkelijk doel toeschijnt. Zij hebben daarom in de loop der jaren vele pogingen ondernomen om die markt te veroveren. Inzonderheid de Britten hebben met taaie volharding en wisselend succes de Britse film in Amerika gepropageerd, niet op de laatste plaats door de levering van Britse speelfilms aan de talrijke Amerikaanse televisiestations. Vele van deze pogingen zijn echter op een teleurstelling uitgelopen, hetgeen vaak aanleiding heeft gegeven tot bittere polemieken lussen Europese producenten- en Ame rikaanse exploitantenkringen. „De buitenlandse film in de Verenigde Staten" is dientengevolge een van de meest bediscussieerde onderwerpen in internationale filmvak- kringen. Veel gehoorde verwijten van Europese zijde zijn onder meer: dat de Amerikaanse exploitant de Europese film geen enkele kans geeft; dat het Amerikaanse filmbedrijf als een stevige muur tussen de buitenlandse film en het publiek staat; dat de scheiding van distributie en theater exploitatie in de Verenigde Staten maar schijn is en de commerciële binding tussen beide bedrijfstakken in wer kelijkheid sterker is dan ooit; dat de zogenaamde pressie groepen, als bijvoorbeeld de Legion of Decency bijzonder ..tough" zijn op buitenlandse films; dat de zogenaamde vrijwillige productiecode van de Motion Picture Asso- ciation of America ten nadele van Europese films werkt; dat de inhoud van de Amerikaanse films „gedicteerd" wordt door de zeer invloedrijke vrouwenorganisaties enz. enz. Ongetwijfeld bevatten sommige van deze klachten een kern van waarheid, maar het is niet juist om in het alge meen te stellen, dat het Amerikaanse publiek de buiten landse film verwerpt. Men mag niet vergeten, dat het Amerikaanse publiek tot dusver goed bediend werd door een efficiënte industrie, die er angstvallig zorg voor droeg om aan de wensen en de smaak van dat publiek tegemoet te komen. En die smaak geeft onmiskenbaar de voorkeur aan de eigen film. Men kan niet zonder meer zeggen, dat deze voorkeur gebaseerd is op zuiver chauvinisme of antipathie tegen bepaalde landen; veeleer is zij een reflec- tie van de geest, welke er heerst in een enorm land. dat in feite slechts één taalgebied kent. en welks bevolking een uitgesproken neiging vertoont tot regionalisme in levensopvatting en geesteshouding. Maar dat wil nog niet /eggen, dat zij de Europese film bij een nadere kennis making niet zou leren waarderen. De praclijk wijs! in tegendeel op een groeiende belangstelling voor deze films. Wel is het juist, dat de meerderheid van de Ameri kaanse bioscoopexploitanten in het verleden een extreem conservatisme aan de dag heeft gelegd met betrekking tot de keuze van hel buitenlandse product, ten gevolge waarvan vele goede films, die in hun huizen uitstekende zaken zouden hebben gedaan, geen kansen hebben ge kregen. Maar dit is de laatste jaren aan hel veranderen, zoals onder meer uit een het vorige jaar door de Motion Picture Herald gehouden enquête is gebleken, welke aan toonde, dat meer dan 88 van de Amerikaanse bio scopen thans een of meer Europese films per jaar boekt. Waarschijnlijk is het volgens de opvatting der exploitanten heersende tekort aan Amerikaans product hier mede de oorzaak van. In elk geval richtte de in de afgelopen herfst te New-York gehouden conventie van de grootste landelijke organisatie der exploitanten, de Theatre Owners of America, dringende aanbevelingen tot haar leden om de buitenlandse films op ruimere schaal ingang te doen vinden. Uit het voorgaande blijkt niettemin, dat de weg van het niet-Amerikaanse product of liever gezegd de Europese film niet bepaald over rozen gaat. De Chinese en Mexicaanse films, welke in vrij grote hoeveelheden voor geografisch sterk geconcentreerde minderheden geïmpor teerd worden, kunnen hier buiten beschouwing blijven; zij onttrekken zich aan de aandacht van het grote publiek. De Europese film daarentegen streeft naar een zo groot mogelijk afzetgebied, dat zij slechts kan bereiken via een „general booking" in een of meerdere van de grote bio scoopconcerns. Maar deze concerns boeken in de regel uitsluitend films, die het goedkeuringszegel van de admi nistratie van de productiecode verworven hebben, mede uit vrees voor maatregelen van pre-siegroepen, zoals bij voorbeeld de Legion of Decency, die bij voorkeur af keuren wat niet precies in overeenstemming is met „the restricted Hollywood pattern". Daarom konden vooraan staande films als „Fietsendieven" en „Ditte, een mensen kind" geen concernboekingen krijgen. Hiertegen is de laatste jaren een open rebellie ontslaan. Italianen en Fransen bijvoorbeeld konden niet begrijpen, waarom hun films geen goedkeuringszegel konden ver werven en hebben met klem tegen deze gang van zaken en tegen de binding, welke er tussen code-administratie en de Legion scheen te bestaan, geprotesteerd. Toen Jaques Flaud, de directeur van het Centre National (het Franse Overheidslichaam van het filmwezen) het vorige jaar de Verenigde Staten bezocht, liepen de gevoelens zo hoog op, dat hij naar de Amerikaanse vak- en dag bladen vermeldden dreigde met stappen van de Franse regering bij het Vaticaan. De kern van de moeilijkheden was en is gelegen in het feit, dat de Amerikanen, inzon derheid de machtige vrouwenorganisaties, steeds geijverd hebben voor een filmtype, dat door het gehele gezin be zocht kan worden, maar dat de Europese film veelal voor een rijper publiek wordt gemaakt. Een aantal Amerikaan se onafhankelijke producenten kwam eveneens in verzet tegen wat zij als verouderde codevoorschriften beschouw den met als gevolg, dat tenslotte toch een herziening heeft plaats gevonden. De importeurs van buitenlandse films verwachten thans een mildere behandeling van de Euro pese film door de code-administratie. Blijkens de laatste berichten zijn meer en meer exploi tanten er het laatste jaar toe overgegaan om buitenlandse Films te vertonen. De meesten begonnen bij wijze van proef met speciale voorstellingen midden in de week, die zij uitbreidden naar mate de films succes hadden, zodat er thans meer exploitanten zijn, die Europese films op weekeinden en zelfs gedurende een gehele week vertonen. In elk geval rapporteert men een groeiende neiging bij de Amerikaanse bioscoopexploitanten om met Europese films te „experimenteren". Bovendien is het aantal zoge naamde ..art houses", dat zijn bioscopen, welke in hoofd zaak of uitsluitend Europees product vertonen, in de laatste drie jaar met ongeveer 25 °/c toegenomen. Voor 1957 is er op de Amerikaanse markt een aanbod van 340 buitenlandse speelfilms met ondertitels tegen 220 in 1955. 19

Historie Film- en Bioscoopbranche

Film | 1957 | | pagina 20