Sociografie van het bioscoopbezoek
De heer W. K. G. van Royen bevestigde de opvatting
van Mr. Meerburg, dat een vergelijking van bioscoop
exploitatie met die van een serieschouwburg van een par
ticuliere ondernemer mogelijk is. Zich refererende aan bij
voorbeeld de Kleine Komedie te Amsterdam, die steevast
het successtuk ..Potasch en Perlemoer" respectievelijk
..Potasch en Perlemoer met vacantie" terugbrengt, meende
spreker, dat het filmamusement zeker niet op een lager
niveau ligt.
De Voorzitter schorste hierna de forumdiscussie voor
het gebruiken van een lunch, die door het Hoofdbestuur
werd aangeboden in een der zalen van het Gemeente
Museum. De Bondsleden en de leden van de pers konden
zich hier aan de goed voorziene buffetten bedienen van
de uitgezochtste spijzen, terwijl er ampele gelegenheid
was te genieten van een koele dronk of van een geurige
kop koffie.
Vele congressisten maakten van deze pauze tevens ge
bruik om een bezoek te brengen aan de op initiatief van
het Nederlands Filmmuseum in het Gemeente Museum
ingerichte tentoonstelling .Affiche en Film", welke een
zowel historisch als vergelijkend overzicht gaf van de
evolutie van de filmaffiche.
Om half drie heropende de Voorzitter. Professor Groen
man, het congres. Als eerste inleider van deze middag gaf
Drs. J. de Bruijn een verdere uiteenzetting van de resul
taten van het onderzoek, dat door het Centraal Bureau
voor de Statistiek in 1955/1956 is ingesteld naar de vrije
tijdsbesteding en inzonderheid naar het bioscoopbezoek in
ons land. Alleen al uit het feit. dat er in 1955 zestig mil-
lioen bioscoopbezoekers werden geteld tegen vijftien mil-
lioen bezoekers van sportwedstrijden, twee millioen con
cert- en twee millioen schouwburgbezoekers, blijkt welk
een dominerende plaats de bioscoop in de sector ontspan
ning en amusement inneemt. Zoals reeds medegedeeld be
zocht 57 van de Nederlandse bevolking de bioscoop,
20 het beroepstoneel en 14 de concerten. Van de
arbeiders gaat ruim 50 naar de bioscoop, 13 naar
het beroepstoneel en 8 naar de concerten.
De vraag of de bioscoopbezoekers hun ontspanning uit
sluitend in de bioscoop zoeken moet ontkennend worden
beantwoord. Integendeel, degenen, die naar de bioscoop
gaan. bezoeken ook concerten, toneelvoorstellingen enz.
Naar mate men meer naar de bioscoop gaat, bezoekt men
ook meer andere vormen van ontspanning. Zij, die even
wel maar twee- of driemaal per jaar de bioscoop bezoe
ken, gaan ook verder haast niet uit. Feitelijk zijn er in
ons land dus twee groepen, namelijk één. die niet of nau
welijks uitgaat en één, die aan verschillende vormen van
amusement deelneemt.
De Nederlander gaat gemiddeld zesmaal per jaar naar
de bioscoop; voor Engeland is dat gemiddelde 25. voor
de Verenigde Staten en Spanje elk 16, voor Denemarken
en West-Duitsland elk 12. De frequentie van het bioscoop
bezoek in Zwitserland komt ongeveer overeen met dat van
Nederland. Uit deze gegevens kan dus worden afgeleid,
dat het bioscoopbezoek in ons land een geringere plaats
inneemt dan in andere landen bij de besteding van de
vrije tijd. De verklaring voor deze lagere frequentie van
dit bioscoopbezoek bestaat blijkens het onderzoek van het
C.B.S. hierin, dat het Nederlandse volk niet alleen een
arbeidzaam volk is, maar ook een bijzonder huiselijk volk.
De Nederlander heeft gemiddeld 24 uur vrije tijd per
week te besteden. De tijd bestemd voor huishoudelijke be
zigheden, slapen enz. is hier dus buiten beschouwing ge
laten. Van deze 24 uur brengt de Nederlander 2/3 deel
thuis door. Hij leest dan wat, luistert naar de radio of
zit alleen maar zonder iets speciaals te doen. Het vertier
in de huiselijke sfeer is dus in het kader van de vrijetijds
besteding van grote betekenis. Van deze 24 uur vrije tijd
wordt bijna één uur besteed aan bioscoopbezoek, hetgeen
dus ongeveer 4 uitmaakt. Wanneer men de groep Ne
derlanders neemt van 12 jaar en ouder, dan bedraagt dit
gemiddelde bioscoopbezoek per jaar 8 maal.
Het is interessant na te gaan hoe de cijfers liggen voor
de verschillende groepen onder de bevolking. Geconsta
teerd kan worden, dat van de Nederlanders van 12 jaa?
en ouder gemiddeld 43 niet of hoogstens eenmaal pei
twee jaar naar de bioscoop gaat. In de verschillende be
volkingsgroepen onderling wijken de cijfers echter sterk
af. Van de landarbeiders gaat 75 c/c niet naar de bioscoop.
Het percentage bij de boeren en bij de overige arbeiders
bedraagt respectievelijk 66 en 50. Daarentegen bezoekt
slechts 20 °/c van de groep der leidinggevende en wel
gestelde Nederlanders de bioscoop niet. Onder welgestel-
den dient dan te worden verstaan degenen met een inko
men van f 10.000,en meer. Ten aanzien van het bio
scoopbezoek valt dus een enorme expansiemogelijkheid
te constateren. Deze expansie is trouwens reeds gaande,
zoals blijkt uit de omstandigheid, dat het aantal ver
kochte kaartjes in 1940 slechts 40 millioen bedroeg en
in 15 jaar dus met 20 millioen is gestegen. eliswaar is
ook de bevolking in aantal toegenomen, maar deze toe
name is verre ten achter gebleven bij die van het bioscoop
bezoek.
Zoals reeds opgemerkt, kan men in het algemeen stel
len, dat de Nederlanders in twee groepen uiteenvallen, te
weten een groep, die nimmer uitgaat en een groep, die ge
regeld uitgaat, met dien verstande, dat het uitgaande pu
bliek zich in het algemeen niet beperkt tot één soort ver
maak. Een ander onderscheid kan worden gemaakt in
stads- en plattelandsbevolking. In de steden met een inwo
nersaantal van boven de honderdduizend, waarvan er in
Nederland ongeveer tien zijn, woont een derde deel van
de Nederlandse bevolking, maar het is opvallend, dal
hierin liefst 54 van de bioscoopzitplaatsen is gecon-
centeerd.
Op het platteland woont 42 van de bevolking, maar
de capaciteit der zitplaatsen bedraagt hier slechts 14%.
In de grote steden gaat men gemiddeld 11 maal per jaar
naar de bioscoop, terwijl dit cijfer voor het platteland
slechts 5 luidt. Men kan ook zeggen, dat van de stads
bevolking 25 niet naar de bioscoop gaat en dat van de
plattelandsbevolking 60 de bioscoop niet bezoekt.
Het bioscoopbezoek is het grootst onder de groep Ne
derlanders van 18 tot 23 jaar, namelijk 17 maal per jaar.
Daarna zakt het bezoek in frequentie voor de verschillen
de leeftijdsgroepen geleidelijk af en komt men voor de
groep van 60-jarigen en ouder tot een gemiddeld bio
scoopbezoek van 2 maal per jaar. In het algemeen bezoe
ken de mannen de bioscoop iets meer dan de vrouwen.
Men zou menen, dat de daling van de frequentie na 23
jaar een gevolg moet zijn van huwelijk, binding aan huis
door kinderen en dergelijke. Het merkwaardige verschijn
sel doet zich echter voor, dat dit niet het geval blijkt te
zijn. Bij vergelijking van de groepen der gehuwden en
ongehuwden, van gehuwden met en gehuwden zonder kin
deren blijkt het verschil in frequentie van het bioscoop
bezoek zeer gering te zijn. Men kan dus zeggen, dat het
huwelijk en de zorg voor kinderen geen doorslaggevende