Film en pers
de wijze, waarop dit soms geschiedt. Dit annonceren vindt
vaak op de meest primitieve manier plaats. Maar bij het
steeds weer voortborduren op bepaalde dingen vergeet
men blijkbaar, dat het publiek daarvoor op den duur
onverschillig wordt.
De heer L. J. Jordaan. filmcriticus, verheugde zich er
over. dat de Voorzitter hem verzocht had de verhouding
tussen film en pers in historische perspectief te bezien,
omdat hij zichzelf achtte tot het verleden te behoren en
omdat bovendien de merkwaardige verhouding van het
film- en bioscoopbedrijf tot de pers ontstaan is in een tijd,
die de meeste aanwezigen niet hebben gekend. Hij wilde
daarvoor een 35 jaar teruggaan in een tijd, toen „het be
drijf nog maar een wilde plant was en wonderlijke ver
toningen op de markt bracht, die men als film betitelde."'
De pers nam eigenlijk van de opkomst van de film nau
welijks notitie en bovendien leverde de omstandigheid,
dat de film zich als een soort kermisvermaak aankondig
de, voor de pers ook een bezwaar op om het nieuwe
medium au sérieux te nemen.
Nu spreker zich thans op de leeftijd gekomen achtte.
dat men over hem gaat spreken als „een beminnelijk fos
siel" voelde hij zich daarom min of meer gerechtigd om
een terugblik te geven over de wijze, waarop de filmcri-
tiek is ontstaan. Zelf ging spreker aanvankelijk naar de
bioscoop, omdat hij de muziek, die bij de film ten gehore
werd gebracht, zo mooi vond. Dat was omstreeeks 1914.
Langzamerhand echter gingen Franck en Mendelssohn
hem minder interessen en begon hij meer belangstelling
aan de dag te leggen voor een Asta Nielsen. Bij het zien
van een film voelde hij, dat er zich daar iets voor hem
afspeelde, dat voor de toekomst van betekenis zou zijn.
Destijds was hij redacteur-tekenaar van het vóór de oorlog
zeer bekende weekblad „Het Leven" en in die hoedanig
heid suggereerde hij de hoofdredacteur een bioscoopkro
niek te openen. Hoewel deze er aanvankelijk niet aan
dacht voor zo iets minderwaardigs als de film ruimte te
reserveren, gaf hij uiteindelijk toch toe en de kroniek
bleek een overweldigend succes te zijn.
Vervolgens gingen ook de kranten langzamerhand meer
over de film schrijven, wat in den beginne meestal op zeer
denigrerende wijze geschiedde. Het was wel opmerkelijk,
dat men er voor het maken van filmverslagen altijd de
jongmaatjes op af stuurde. Spreker heeft er eerst in „Het
Leven" en later in „De Groene Amsterdammer" op ge
wezen, dat het tijd werd, dat de pers zich op andere wijze
met de film zou gaan bezighouden en dat een andere
werkmethode in het leven moest worden geroepen.
Langzamerhand kwam er wel wat verandering, maar de
grote revolutie ontstond in de dagen van de eerste film
liga's: een soort réveil, dat rekenschap gaf van het ver
schijnsel film, niet alleen in Nederland, maar ook in
andere landen. Er ontstond toen een andere situatie, om
dat men een bepaalde verhouding ging scheppen tussen
de pers en het publiek. Aanvankelijk leidde dit tot een
soort crisis, want noch de exploitanten, noch de pers wil
den eigenlijk iets veranderen aan de bestaande toestand,
waarbij het wel eens voorkwam, dat de exploitanten hun
eigen recensies schreven. Maar de filmliga's, in hoofdzaak
bestaande uit jonge intellectuelen, bleven actief en zo ont
stond er een zekere appreciatie voor het filmverschijnsel.
De schok, die dit opleverde, was zeer groot en het dient
erkend te worden, dat de lieden van de filmliga's in die
tijd wel wat al te heftig te keer gingen. Zij eisten ook
teveel van het nieuwe medium, waardoor er een neiging
ontstond tot critiek, die teveel highbrow was, hetgeen
wel moest leiden tot strijd met hel bedrijf, dat bet verwijt
maakte, dat bet optreden van de filmliga's de bedrijfs-
genoten benadeelde. Hierin schuilde een zekere grond
van waarheid. De filmliga greep te hoog en pakte te fel
uit en ook in de pers werd vaak een grote strijd legen haar
optreden gevoerd. Spreker, die ook tot de kringen dei-
filmliga's behoorde, heeft zich ten minste in die dagen
eeuwige vijandschappen op de hals gehaald.
Toch was dit optreden onontbeerlijk voor het ontstaan
van andere en juistere verhoudingen. Geleidelijk aan oni-
stond er een wederzijds begrip en een verandering van
tactiek. De pers had geleerd, dat een andere tactiek van
weerskanten nodig was en zij zag in, dat er iets groeiende
was. Anderzijds merkte het bedrijf, dat er door de schrij
verij van de pers een stijging van de sociale positie van
de bioscoopexploitanten en sudere bedrij f sgenoten ont
stond.
Spreker hoopte door deze uiteenzetting een idee te heb
ben gegeven hoe de verhouding tussen de pers en het be
drijf is gegroeid. De tegenstelling is veranderd in samen
werking. Wij kennen het steeds weer gehoorde bezwaar,
dat de critiek onderling zo uiteenloopt. Dat verschijnsel
doet zich echter overal voor en zelfs in hooggewaardeerde
takken van kunst. Het uiteenlopen van de beoordelingen
is een bewijs van de gezondheid van de filmcritiek in het
algemeen. In menig opzicht zijn de filmcritici veel aan het
bedrijf verplicht. Zonder de medewerking van het bedrijf
waren zij niet in staat om hun werk naar behoren te doen.
Er valt daarom een grote verbetering te constateren in de
verhouding van de critiek tot het bedrijf.
De Voorzitter, Professor Groenman, gaf een korte sa
menvatting van de discussies en betogen van het congres,
waarbij hij vaststelde, dat onder meer naar voren was ge
bracht dat de film zich teveel toelegt op louter amusement,
welk verwijt met succes was weerlegd. De conclusie zou
moeten luiden, dat het culturele peil van de film voort
durend is gestegen, zodat zij. hoewel zij eigenlijk nog
maar op een betrekkelijk korte geschiedenis kan terugzien,
tegenwoordig op cultureel terrein een belangrijke plaats
is gaan innemen. De smaak van het publiek is aanmerkelijk
verbeterd en ook de artistieke prestaties van producenten
en filmsterren zijn zeer toegenomen. Deze culturele ver
heffing van het filmwezen is ondanks de economische
grenzen toch tot stand gekomen.
De heer Joh. Miedema, Voorzitter van de Nederlandsche
Bioscoop-Bond, sloot het congres met een dankwoord aan
Professor Groenman voor diens voortreffelijke leiding en
aan de overige leden van het forum voor de aandacht en
zorg. welke zij aan hun onderwerpen hadden besteed en
waardoor zij ten zeerste aan het welslagen van dit congres
hadden medegewerkt.
In hoeverre de beoefenaars der wetenschappen behulp
zaam kunnen zijn om de cinematografie op een ander
plan te brengen, is in de schoot van de toekomst verbor
gen. De groeiende belangstelling voor de film achtte spre
ker van grote betekenis en de conslusie. dat er voor de
film nog een belangrijk terrein braak ligt, van groot ae-
u icht. Al is de Bond. zoals reeds opgemerkt, geen eongres-
serende instantie, zo zou men toch aan de hand uu het
geen bij dit congres behandeld werd, de gevolgtrekking
moeten maken, dat hij dit zeker zal moeien worden.
11