Vergelijking tussen bioscoop-
en schouwburgbedryf
Ook Drs. De Bruijn achtte beïnvloeding van het publiek
door de exploitant mogelijk en verklaarde tot deze opvat
ting te zijn gekomen aan de hand van het onderzoek, dat
het Centraal Bureau voor de Statistiek naar het roulement
van een aantal films heeft ingesteld. Uit de sterk verschil
de cijfers voor platteland en stad blijkt, dat de bioscoop
goeddeels stadsamusement is; het platteland bezit tot dus
ver slechts 14 van de totale zitplaatsencapaciteit.
Vi at het onderzoek van het roulement van enkele films
betreft deelde spreker mede. dat bij voorbeeld van hel
totale bioscoopbezoek aan de film ..Les jeux interdits"
(topklasse) bijna 40 voor rekening van de grote stad
en 10% voor die van het platteland kwam. ,,The cruel
sea (middenklasse) had voor de grote stad een percen
tage van 41 en voor het platteland 13. ..Stazione termini'1
had voor de grote stad een percentage van 59 en voor
het platteland 4. ,,Mount Everest", stad 46 platteland
2 maar een film als „Die letzte Brücke" haalde daar
entegen op het platteland 30 tegenover 20 in de
grote stad. Hieruit blijkt, dat er een grote interesse bestaat
voor bepaalde films en dat het dus mogelijk is het publiek
te beïnvloeden.
De heer P. Kijzer wees er op, dat de productie van
films gebaseerd is op de horizontale verkoop, dat wil
zeggen op het bereiken van een zo groot mogelijk publiek.
Er zijn echter ook producenten, die er naar streven met
hun producties een bepaalde sector van het publiek zo in
tensief mogelijk te bereiken. Andere mogelijkheden tot
verhoging van het culturele niveau zag spreker in een
opvoeding van het jeugdige publiek tot de film. zoals dit
op het ogenblik door onderscheiden instellingen geschiedt.
Ten slotte meende hij. dat de pers alle films niet over één
kam moest scheren maar onderscheid diende te maken.
De heer Jordaan geloofde, dat in verschillende kranten
in beginsel rekening wordt gehouden met een splitsing in
de beoordeling van films van niveau en amusementsfilms.
Spreker verduidelijkte, dat hij er met zijn eerder gemaaklc
opmerking betreffende de invloed van het publiek op de
exploitatie slechts op had willen wijzen, dat de exploitant
voor een groot deel geremd wordt door de sfeer en de
omgeving, waarin hij exploiteert, maar natuurlijk zag hij
ook de mogelijkheid tot het doorvoeren van een geleide
lijke verbetering van niveau.
Uit de discussie concludeerde de Voorzitter. Professor
Groenman, dat er ten slotte wel iets bereikt kan worden.
Als er eenmaal een basis is gelegd, kan men op hetzelfde
stramien voortborduren en langzamerhand iets anders,
iets beters brengen.
Mr. P. A. Meerburg. die behalve bioscoopexploitant
ook nog schouwburgdirecteur is, gaf vervolgens een uil-
eenzetting over de verhouding schouwburgexploitant-bio
scoopondernemer.
Wat is een bioscoopexploitantEen natuurlijke ol
rechtspersoon, die in een daartoe geëigende zaal film
voorstellingen geeft in de eerste plaats met een commer
cieel doel. Bij de schouwburgexploitatie ligt dat meestal
anders. Het gaat dan in de eerste plaats om de vraag wie
die exploitanten zijn, de gemeentelijke overheden direct
of indirect, de particuliere ondernemers in de provincie,
die gemengde exploitaties drijven met uilkoopvoorstel-
lingen of de exploitanten van serieschouwburgen, die
alleen in Den Haag en Amsterdam bestaan. Het verschil
tussen stadsschouwburgen en serieschouwburgen is, dat
in de laatste zaken gezelschappen met minder frequentie
optreden. Een gebiedende eis is daarbij bovendien, dat
die exploitatie commercieel moet zijn. Wil men dus een
vergelijking trekken tussen het toneel en de bioscoop, dan
zal men tegenover de serieschouwburgen als vergelijkings-
object moeten plaatsen een premièrebioscoop van middel
bare grootte in een der grote steden van ons land. Voor
de stadsschouwburgen is namelijk kenmerkend, dat zij
zoveel mogelijk manifestaties opnemen. Een sluitende
exploitatierekening is daardoor uiteraard onmogelijk.
Spreker vroeg zich terloops af. of er ten aanzien van
de stadsschouwburgen naast het brengen van zoveel moge
lijk manifestaties niet meer aandacht zou moeten worden
geschonken aan een economisch beleid, dat de bestaande
tekorten, welke thans in de tonnen lopen, aanzienlijk
reduceert. De stadsschouwburgdirecteur heeft slechts tol
taak de 365 per jaar beschikbare dagen te verdelen en
dan maar af te wachten wat de kwaliteit en de aard van
de stukken is, die ten tonele worden gevoerd. Dat is dus
meer een distribuerende dan een selecterende taak.
Bij de bioscoopexploitant is het juist omgekeerd. Diens
taak is eigenlijk veel gecompliceerder. Derhalve vroeg
«nreker zich af, hoe het onder deze omstandigheden moge
lijk is. dat de maatschappelijke positie van een bioscoop
ondernemer zoveel lager schijnt dan die van een schouw
burgdirecteur. Uit de beschikbare statistische gegevens
was spreker gebleken, dat het schouwburgpubliek in
hoofdzaak wordt gerecruteerd uit een kleine groep men
sen uit de hoge inkomensklassen. Daarbij komt. dat het
schouwburgbezoek een gebeurtenis is. waarvoor men zich
met zorg kleedt. De taak van een schouwburgdirecteur is
dus tevens receptief geworden. Spreker geloofde, dat
hierin misschien een suggestie ligt voor de bioscooponder
nemers om te geraken tot meer persoonlijk contact met
hun bezoekers, ook met het oog op de concurrentie van
de televisie.
De schouwburgexploitatie in de provincie geschiedt
meestal via uitkoop. Vergelijkingsmogelijkheden met de
taak van de bioscoopexploitant ontbreken hier.
Zoals gezegd, benaderen de serieschouwburgen het
meest de exploitatie van een middelgrote bioscoop in de
grote steden, aangezien zij niet worden gesubsidieerd en
commercieel geëxploiteerde instellingen zijn. De exploi
tant van zulk een schouwburg heeft slechts keuze uit kleine
gezelschappen en moet hoge percentages betalen, verge
lijkbaar met die voor de film „Gone with the wind". Dit
maakt het besturen van een serieschouwburg evenals het
exploiteren van een bioscoop interessant.
De Voorzitter stelde vast. dat Mr. Meerburg tot de con
clusie was gekomen, dat de verantwoordelijkheid van een
bioscoopondernemer vergeleken bij die van een directeur
van een stadsschouwburg veel groter is. terwijl hij daar
aan de bijna paradoxaal klinkende conclusie had verbon
den, dat de sociale positie van de bioscoopondernemer
daarentegen veel lager schijnt te liggen en dat deze zich
dus dient te realiseren, dat hij zijn receptieve functie om
hoog heeft te brengen.
Dr. Hulsker meende, dat de uiteenzetting van de heer
Meerburg de indruk had gewekt, alsof degenen, die de
grootste tekorten maken het hoogst in maatschappelijk
aanzien stijgen. Dit is echter niet juist. De schouwburgen
in Amsterdam, 's-Gravenhage en Rotterdam zijn eenlingen
tegenover grote aantallen bioscopen en alleen daaruit
volgt al, dat de positie van een schouwburgdirecteur een