Speciale onderwerpen
Resumé
Behalve aan de filmvoorkeur en de filmwaardering per
milieu, leeftijd, woonmilieu en kerkelijke gezindte wordt
in deze studie ook nog aandacht besteed aan speciale on
derwerpen als: vaste bioscoopdag, stambioscoop, voor
programma, het zien van films in verenigingsverband of
bij filmliga s, gezinsverband en bioscoopbezoek enz.,
waarop hier niet nader kan worden ingegaan. Opmerke
lijk is, dat ten aanzien van het voorprogramma in de
bioscopen 77% een voorkeur voor filmjournaals heeft
uitgesproken.
Behalve het zien van films in bioscopen gaat ook nog
27 van de bioscoopbezoekers wel eens naar filmvoor
stellingen in verenigingsverband en 3 is lid van een
filmliga. Vooral bij de orthodox-kerkel ijken liggen deze
percentages hoger dan de gemiddelde. 41 van de
bioscoopbezoekende kerkgaande gereformeer
den ziet ook wel films in verenigingsverband en 6
is lid van een filmliga; voor de bioscoopbezoe
kende gereformeerden met geringere kerkelijke binding
zijn deze percentages 28 en 8.
Tal van feiten en relaties tussen de verschillende aspec
ten van het recreatievraagstuk moesten in dit toch al
uitvoerige overzicht buiten beschouwing blijven. De be
drij f sgenoten, wie wij een persoonlijke kennisneming
van deze reeks van publicaties van het Centraal Bureau
voor de Statistiek van harte aanbevelen, zullen bij nadere
bestudering zelf nog tal van wetenswaardigheden ontdek
ken, welke de niet-vakgenoten wellicht ontgaan. Want deze
studies geven niet slechts een duidelijker inzicht in de cul
turele en sociale structuur van onze samenleving, maar
dragen ook in haar onderscheiden delen een sterk markt-
analytisch karakter en kunnen als zodanig van waarde zijn
voor de bepaling van het particuliere en het algemene
bedrijfsbeleid.
Alvorens te be:-luiten willen wij hier in het kort enkele
punten resumeren, die bij een eerste vluchtige verkenning
in het oog springen
1. Deze studies, en inmiddels ook marktonderzoekingen
in andere landen, bewijzen, dat de bioscoop niet alleen
.,de avondschool van het volk" is, maar ook een gaarne
bezocht ontspanningsoord van de leidinggevenden, de
intellectuelen en de academisch gevormden.
2. Aangezien zowel het aantal bioscoopbezoekers als de
bezoekfrequentie toenemen naarmate het onderwijs
niveau stijgt en aangezien een steeds groter deel der
bevolking voortgezet onderwijs gaat volgen, mag men
in de toekomst een toenemend aantal bioscoopbezoe
kers uit andere dan arbeidersmilieus verwachten.
3. Daar uit de cijfers duidelijk naar voren komt, dat de
bioscoopbezoekers naarmate het niveau van het on
derwijs stijgt critischer worden in hun filmappreciatie,
zal men daarmede bij productie en programmering
terdege rekening moeten houden.
4. 43 van het Nederlandse volk bezoekt nooit een
bioscoop, dat wil zeggenin de grote steden 28
der bevolking niet en op het platteland 56 niet.
5. Hel platteland, waar 42 van de Nederlandse be
volking woont, is een voor de film nog grotendeels
braakliggend terrein. Het feit dat 56 der platte
landsbevolking nooit naar een bioscoop gaat, is niet
alleen verklaarbaar uit mentaliteitsverschillen met de
stedelingen. Enkele punten verdienen hier bijzondere
aandacht:
a. Het platteland is wat de bioscoopvoorziening be
treft stiefmoederlijk bedeeld. Vast staat, dat vol
doende gelegenheid tot bioscoopbezoek ont
breekt. Hoewel er bijna de helft van de Nederland
se bevolking woont, heeft het slechts een aanbod
van 14 van het totale aantal per jaar beschik
bare plaatsen.
b. Het niet-agrarische deel van de plattelandsbevol
king, dat in de regel de gemeentekommen bewoont,
is meer filmminded. Bij de jonge agrariërs zijn
bovendien trends, welke duiden op wijzigingen in
een oorspronkelijk anders gerichte mentaliteit, wat
hier zeggen wil in de richting van een ontwikkeling
van het bioscoopbezoek. Dit alles wijst er op, dat
de plattelandsbevolking ontvankelijker wordt voor
de film.
c. De urbanisatie van ons platteland staat nog in de
kinderschoenen. Met een toenemende industriali
satie, een ontwikkeling van het wegennet en inzon
derheid een zeer snelle groei van het motorverkeer
zullen vooral de vestigingsmogelijkheden voor
niet-agrariërs ten plattelande toenemen, waarmede
ook de ontspanningsbehoefte zal stijgen en waar
door de bij de agrarische bevolking reeds aanwijs
bare trend- versterkte impulsen zullen ontvangen.
d. Wetenschappelijke marktonderzoekingen elders,
met name in de Verenigde Staten 5). hebben steeds
uitgewezen dat het bioscoopbezoek ten plattelande
groeit naarmate de bioscopen beter bereikbaar
worden.
6. Van leidinggevenden en welgestelden bezoekt een voor
Nederlandse verhoudingen zeer groot percentage de
bioscoop, namelijk 85 in de grote stad, 81 in
de kleine steden en forenzengemeenten en 72 in
de plattelandsstadjes en het overige platteland. Van
alle milieus gaan zij het meest frequent naar de bio
scoop (9.3 x per jaar; de arbeiders 8,5 x). Zelfs de
ouderen in deze groep laten de bezoekgewoonte niet
los; hun frequentie is het drievoudige van het lande
lijke gemiddelde van hun leeftijdsgroep. Dit wijst
in de richting van hetgeen op grond van de bij deze
leeftijdsgroep gememoreerde gewenningshypothese
werd opgemerkt, namelijk dat men een geleidelijk
groeiend bioscoopbezoek van de gehele groep der
ouderen mag verwachten.
Ook bij alle kerkelijke gezindten gaan de leiding
gevenden het meest en aangezien deze groep in cultu
reel opzicht veelal goeddeels het gedragspatroon van
de andere milieus bepaalt, mag men een toenemend
bioscoopbezoek van de leden der verschillende kerken
verwachten.
7. Van de onderdelen van het bijprogramma wordt het
journaal het meest gewaardeerd.
„Radio en vrije-tijdsbesteding' (1953). Centraal Bureau voor
de Statistiek. Uitgeversmaatschappij W. de Haan N.V. te Zeist.
2) „Vrije-tijdsbesteding in Nederland" (winter 1955l'56). Centraal
Bureau voor de Statistiek. Uitgeversmaatschappij W. de Haan
N.V. te Zeist.
Deel 1. Methodologische inleiding.
Deel 2. Avond- en weekendbesteding.
Deel 3. Bioscoopbezoek.
.,De jonge arbeider van deze tijd, een nieuw type". Karl Bed-
narik. Tweede druk 1957. Erven J. Bijleveld te Utrecht.
4) „Enquête Gereformeerde Jeugd". (Amsterdam 1952). Rapport
van Dep. der Gen. Synode 1949 voor „Vrije-.tijdsbesteding",
uitgebracht aan de Gen. Synode der Ger. Kerken te Rotterdam
1952.
5) „The audiences of mass cominunication". Paul F. Lazarsfeld
and Patricia Kendall: The Communications behavior of the
average American. (1949). The University of Illinois Press.
12