al tracht appellante dit punt als onbelangrijk te doen aanmerken;
dat om wat grief vijf betreft geïntimeerde aan de hand van het
contract thans heeft kunnen aantonen, dat de, ook door de Com
missie van Geschillen in haar vonnis aangehaalde, verklaringen
van appellante bij de behandeling van het eerste geschil in 1954
in strijd met de waarheid zijn afgelegd; dat de datum van het
contract (December 1952) zeer belangrijk is, omdat daarmee wordt
bewezen, dat in strijd met de waarheid was de ontkenning van
appellante, dat er in het jaar 1952 enig contact heeft bestaan
tussen haar en Robert; dat niet alleen een bewijsaanbod van
appellante, maar ook van geïntimeerde door de Commissie van
Geschillen is gepasseerd, namelijk om een commissie van deskun
digen te benoemen teneinde zich een oordeel te vormen met be
trekking tot de overeenstemming tussen de machines in de be
drijven van partijen; dat de Commissie kennelijk zozeer overtuigd
was, dat zij geen nader bewijs behoefde; dat hetgeen appellante
over de door Robert aan appellante verstrekte geheime procédé's
van geïntimeerde stelt, in appèl niet meer terzake doende is, nu
het door geïntimeerde gevraagde verbod van verder gebruik haar
door de Commissie van Geschillen is ontzegd en zij op dit punt
niet harerzijds in beroep is gekomen; dat voor geïntimeerde on
aanvaardbaar is, hetgeen appellante aanvoert met betrekking lot
het in 1950 tussen partijen gesloten licentiecontract; dat de be
doeling van partijen in die overeenkomst op ondubbelzinnige wijze
tot uitdrukking is gebracht, te weten dat het over en weer gratis
licentie verlenen alleen betrekking heeft op verbeteringen van
■ie geoctrooieerde werkwijze (het Hruska-patent), waarvoor een der
partijen een nader octrooi mocht verwerven, en dus niet op de
wijze, waarop het bestaande octrooi wordt toegepast; dat overigens
opgemerkt zij, dat zelfs indien de stelling van appellante juist
is quod non niet de heer Robert privé en in het geheim,
maar geïntimeerde zelf als contractspartij en officieel deze ge
gevens over de toepassingswijze aan appellante had moeten open
baren; dat appellante blijft stellen geen schuld te hebben, dat
wil zeggen dat de door haar met de heer Robert gesloten over
eenkomst haar niet kan worden verweten; dat echter appellante
als deskundige bij uitstek op het gebied van het betitelen van
positieve films beter dan wie ook in Nederland heeft geweten,
althans heeft moeten weten, dat de heer Robert fabrieksgeheimen
en wel bijzonder waardevolle van zijn werkgeefster uit
leverde; dat geïntimeerde nog in verband met het laatste woord
van de negende grief van appellante wil opmerken, dat vaststaat,
dat de overeenkomst tussen appellante en Robert in 1952, tijdens
diens dienstverband met geïntimeerde, werd gesloten toen tegelijk
de eerste betitelingsmachine door appellante van Robert werd
gekochtdat voorts in herinnering zij gebracht de door geïntimeerde
in eerste instantie overgelegde verklaringen waaruit blijkt, dat de
eerste betitelingsmachine, die Robert deed nabootsen, reeds in
October 1952 werd gemonteerd, dat in November aan de tweede
machine werd begonnen, dat in December de eerste machine bij
appellante werd binnengebracht en opgesteld en dat in de begin
maanden van 1953 nog titelmachines zijn nageleverd; dat met
het oog op de schadeberekening naar voren zij gebracht, dat er
terstond na het verüek van de heer Robert bij geïntimeerde twee
deskundigen uit Brussel zijn overgekomen, die het ontstane vacuüm
in deskundigheid geheel konden vullen, terwijl de heer Koole nog
twee maanden in dienst van geïntimeerde is gebleven alvorens bij
appellante in dienst te treden; dat er echter door het overhevelen
van het overgrote deel van de clientèle van geïntimeerde naar
appellante zeer weinig werk was; dat het teruglopen van de omzet
van geïntimeerde zeer beslist niet heeft gelegen aan een niet tijdig
voorzien in vakkundige leiding; dat al spoedig een nieuwe direc
teur, de heer Bakker, benoemd werd; dat een winstpercentage van
15 te hoog zou zijn, is stellig niet het geval, zeker niet als men
bedenkt, dat een extra schadefactor wordt gevormd door het
feit, clat appellante na haar overeenkomst met de heer Robert
gewoon doorging maandelijks tenminste 1000,royalty van
geïntimeerde te incasseren; dat geïntimeerde niettemin bereid is
zich na de behandeling in eerste instantie te conformeren aan het
oordeel van de Commissie van Geschillen; dat tegenover het stand
punt van appellante, dat het thans om dezelfde zaak gaat als in
1953/54, het standpunt van geïntimeerde is, dat dit geenszins
het geval is; dat er weliswaar punten van overeenstemming zijn,
doch er zijn ook nieuwe elementen, die belangrijk zijn; dat inder
tijd niet bekend was, dat er een contract was; dat dit een nieuw
feit is; dat het contract op zichzelf voldoende is om aan te tonen,
dat de daad van appellante onrechtmatig was; dat ook de datum
waarop het contract is gesloten nu is toegegevendat het feit, dat
het contract in 1952 is aangegaan door appellante wel wordt ge
bagatelliseerd, doch dat geïntimeerde dit feit van veel belang
vindt, omdat het aantoont, dat apppellante, wetende dat de heer
Robert directeur was van een concurrent, niet heeft geschroomd
een voor deze concurrent zeer onereus contract met de heer Robert
aan te gaan; dat de tegenpartij stelt, dat de onschuld van de
heer Robert door de Rechtbank zou zijn uitgesproken; dat dit
in 1953 en 1954 is gebeurd in procedures, waarin van de zijde
van geïntimeerde dezelfde bewijsstukken als voor de arbitrage
zijn geproduceerd; dat echter ook de Rechtbank het contract, dat
thans is overgelegd, niet heeft gekend; dat men dus op de uit
spraak van de rechter voor het aantonen van de onschuld van de
heer Robert geen beroep kan doen; dat de vordering van ge
ïntimeerde niet gebaseerd is op de overeenkomst tussen ïitra en
de heer Robert; dat zij haar vordering baseert op de onrecht
matige daad van appellante ten opzichte van geïntimeerde; dat zij
daarvoor het contract Titra/Robert niet nodig heeft; dat de door
Robert aan appellante geleverde machines wel degelijk een slaafse
nabootsing van die van geïntimeerde zijn; dat, zoals geïntimeerde
heeft gesteld, de machines van geïntimeerde ter plaatse zijn nage
tekend en van deze tekeningen de machines die aan appellante zijn
geleverd zijn nagemaaktdat de heer W. Mullens over de aflevering
van de machines schriftelijk heeft verklaard, dat een titelmachine
reeds in December 1952 bij appellante was binnengebracht; dal
geïntimeerde op vorenstaande gronden de Raad verzoekt de be
slissing van de Commissie van Geschillen te bevestigen met ver
oordeling van appellante in de kosten van beide instanties;
dat de heer de Rey namens geïntimeerde in hoofdzaak heeft
verklaard, dat de heer Robert betaling op grond van het contract
met Titra heeft ontvangen; dat ter verklaring van het sterk ver
minderen van de titelomzet van geïntimeerde in Januari 1953 zij
aangevoerd, dat gedurende de laatste tijd dat de heer Robert bij
geïntimeerde was aan de machines niets meer werd gedaan; dat
de heer Robert op dit punt niet meer actief is geweest; dat
anderzijds de heer Kagansky tot het laatste moment heeft gehoopt,
dat de heer Robert zou blijven; dat gedurende die tijd geen
andere maatregelen zijn getroffen; dat de heer Robert tenslotte
per 1 Januari is weggegaan, terwijl bovendien verschillende per
soneelsleden weggingen; dat de heer Koole met de staf wegging,
zodat geïntimeerde ineens voor de situatie van een zaak zonder
leiding stond; dat er wel later technici uit Brussel zijn gekomen,
zodat men op technisch gebied kon blijven werken; dat de tech
nische verzorging even goed bleef, doch er commercieel problemen
waren; dat de clientèle onzeker was geworden door het weggaan
van de heer Robert, die toen nog een zekere goodwill bezat; dat
dank zij de nieuwe directie en het technisch goed onderlegde per
soneel, geïntimeerde er weer bovenop is gekomen; dat voorts
dank zij financiële steun uit het buitenland geïntimeerde de crisis
heeft kunnen overleven;
clat de heer Robert voorts nog heeft verklaard, dat hij in
Juni 1952 zijn contract met Titra in Brussel heeft opgezegd, het
geen inhield, dat hij een ander contract zou krijgen; dat hij het
dienstverband met geïntimeerde nooit heeft opgezegd; dat hij
sinds 1 Januari 1949 definitief bij Titra weg was en directeur van
geïntimeerde in Nederland was; dat hij hier zijn salaris ontving en
in Nederland woonde; dat toen de heer Kagansky eind December
in Den Haag was om met spreker, die nog altijd indien een voor
hem bevredigende regeling werd getroffen bereid was te blijven,
opnieuw te onderhandelen, spreker nog geen contract met een
andere onderneming had, al was hij wel in onderhandeling om
een andere positie te krijgen; dat bij die onderhandelingen echter
bleek, dat spreker een contract met geïntimeerde moest tekenen,
dat voor hem onaannemelijke voorwaarden bevatte, hetgeen hij
heeft geweigerd; dat spreker hierop onmiddellijk ontslag heeft
gekregen; dat hij nooit een contract met geïntimeerde heeft ge
had; dat hij het echter nimmer zo gevoeld heeft dat hij bij ge
ïntimeerde op grond van zijn contract met Titra werktedat hij
van mening is, dat hij als directeur van geïntimeerde in zijn vrije
tijd op hetzelfde gebied als waarop geïntimeerde werkzaam is
vindingen mag doen, die niet van geïntimeerde zijn; dat hij in
goede trouw heeft gehandeld toen hij zijn contract met appellante
sloot; dat zolang hij bij geïntimeerde was daar goed is gewerkt;
dat ondanks het feit, dat in Januari de titels, zoals de heer De
Rey zelf zegt, technisch even goed waren, de omzet is ingestort,
is te verklaren uit het feit, dat niet tijdig in de leiding is voorzien;
dat Mr. van Schaik voorts heeft verklaard, dat de bepalingen
van het Wetboek van Rechtsvordering ook voor arbiters van toe
passing zijn; dat de rechter de bevoegdheid heeft het vonnis van
arbiters te vernietigen als zij zich niet houden aan het bepaalde
in artikel 649 van Rechtsvordering; dat arbiters recht sprekende
als goede mannen de spelregels, die de wetgever stelt, niet kunnen
passeren; dat de Commissie van Geschillen in 1954 in tweeërlei
opzicht een beslissing heeft genomen; dat zij nu op het in het
eerste vonnis ingenomen standpunt niet kan terugkomen; dat
appellante volledig handhaaft hetgeen zij terzake heeft gezegd; dat
de heer Robert weliswaar iets met appellante is overeengekomen
35