In het Voorlopig Verslag van de Commissie
van Rapporteurs voor het aan de Eerste Kamer voorge
legde ontwerp van wet tot vaststelling van hoofdstuk VI
van de Rijksbegroting voor het dienstjaar 1960, betref
fende het Departement van Onderwijs, Kunsten en We
tenschappen, werden door enige leden aan de Minister
nadere inlichtingen gevraagd over de financiële positie
van het Productiefonds voor Nederlandse
Films. Deze leden meenden, dat in het afgelopen jaar
uit het Fonds slechts één film zou zijn gefinancierd. Zij
vroegen zich af of het Fonds moet doorgaan met het in
zamelen van gelden. Indien geen deugdelijke projecten
tot stand gebracht kunnen worden, moet het bedoelde
Fonds dan niet of de scenarioschrijvers op grote schaal
stimuleren door ruime middelen ter beschikking te stellen
of afzien van een jaarlijkse aanspraak op de Rijkssubsidie
van grote omvang?
Verscheiden leden zouden gaarne vernemen waarom
geen subsidie werd toegekend voor de productie van een
speelfilm voor de Cefa. In verband met perspublicaties
zouden zij willen vragen hoe de Commissie, welke hier
over beslist, is samengesteld, uit hoeveel leden zij bestaat
en hoeveel van die leden noch tot de Departementsamb
tenaren, noch tot de kringen van de Nederlandsche Bio
scoop-Bond behoren; voorts waar het adres van deze
Commissie is.
In zijn Memorie van Antwoord heeft de Mi
nister omtrent het Productiefonds voor Nederlandse Films
medegedeeld, dat dit Fonds inderdaad door de Rijksover
heid en door de Nederlandsche Bioscoop-Bond met een
belangrijke jaarlijkse bijdrage wordt gesteund. De Minis
ter herinnerde in dit verband aan de uiteenzettingen, die
hij daaromtrent reeds bij vroegere gelegenheden heeft
gegeven, onder andere bij de mondelinge behandeling in
de Kamer van de jaarbegrotingen in 1957 en in de Me
morie van Antwoord op het Voorlopig Verslag aan de
Tweede Kamer nopens hetzelfde hoofdstuk van de Rijks
begroting voor het jaar 1958. In het kort komen deze in
lichtingen hierop neer, dat het Rijk in het Fonds jaarlijks
een bedrag stort van 225.000,en de Nederlandsche
Bioscoop-Bond een bedrag van 200.000,Deze Bond
heeft bovendien een aanloopkapitaal beschikbaar gesteld
van 300.000,waaruit de filmproducenten de door
hen met de exploitanten gesloten garantiecontracten ver
disconteerd kunnen krijgen. Voor het toezicht op het fi
nanciële beheer is, in overleg met de Minister van Finan
ciën, de Herstelbank ingeschakeld. In het afgelopen jaar
zijn, behalve voor de eerste Toon Flermans-film, onder
andere bijdragen beschikbaar gesteld voor de film ^Stran
ding" van Louis A. van Gasteren en voor de in productie
zijnde films „Makkers staakt Uw wild geraas" van Fons
Rademakers, „Mensen van Suriname" (voorlopige titel)
van Herman van der Horst en „Dik Trom en het circus",
een jeugdfilm van H. J. van der Linden; voorts bijdragen
voor het uitwerken van twee draaiboeken.
Met deze bijdragen is het Fonds niet uitgeput; het ka
rakter van het Productiefonds brengt mede, dat er een
zekere reserve dient te zijn voor het ogenblik, waarop
door een verhoogde productie-activiteit in eenzelfde tijds
bestek herhaalde malen een beroep op het Fonds wordt
gedaan. Er is dus zeker geen aanleiding voor de subsidie
gevers hun bijdragen aan het Fonds te verminderen. Toe
zeggingen zijn gedaan omtrent steun aan de volgende
speelfilms in voorbereiding: Een tweede film van Toon
Hermans, een film van Bert Haanstra („De zaak M.P.")
en een nieuwe jeugdfilm van H. J. van der Linden. Het
is het Bestuur van het Productiefonds bekend, dat ver
schillende andere projecten voor speelfilms, waarvoor
spoedig subsidie-aanvragen verwacht kunnen worden, in
bewerking zijn.
Wat het stimuleren van scenarioschrijvers betreft, deelt
de Minister mede, dat het Productiefonds, zoals ook uit
het bovenstaande blijkt, reeds verschillende malen op
drachten tot het schrijven van draaiboeken heeft gegeven
en het voornemen heeft op deze weg voort te gaan.
De aanvrage van de Christelijke Film Actie om subsi
die voor het vervaardigen van een jeugdfilm werd aan
vankelijk door de Minister doorgezonden naar het Pro
ductiefonds voor Nederlandse Films. Het Bestuur van
dit Fonds zond de aanvrage terug; het oordeelde het in
gediende object niet van een zodanige opzet, dat het paste
in het kader, waarin het Productiefonds zijn werkzaam
heden uitoefent. Het Fonds beoogt, zo werd door het Be
stuur gesteld, de financiering van objecten, welker moge
lijkheden onder meer door formaat en vertoningsgebied
niet zodanig beperkt zijn als die van het plan door de
Cefa ingediend. Het Bestuur van het Productiefonds heeft
in verband daarmede de mérites van de opzet en de vak
bekwaamheid van de makers bij de beoordeling buiten
beschouwing gelaten.
Aangezien derhalve subsidiëring uit het Fonds niet
mogelijk was, zou een eventuele subsidiëring uit de be
grotingspost voor de vervaardiging van de kunstzinnige
en culturele film hebben moeten komen. Over aanvra
gen daarvoor pleegt de Minister het advies in te winnen
van de Raad voor de Kunst (Afdeling
Filmkunst). Zulks heeft de Minister ook in dit geval
gedaan. Na ernstige overweging was de Raad van oordeel,
dat het scenario zó zwak is, dat niet kan worden verwacht
dat daaruit een aantrekkelijke jeugdfilm zou kunnen
voortkomen. Dit sprak temeer, omdat, naar het oordeel
van de Raad, de capaciteiten van degenen, die met de
vervaardiging zouden worden belast, niet zodanig konden
worden geacht, dat een voldoend artistiek niveau van de
film zou zijn gewaarborgd.
Op deze gronden heeft de Raad ontraden een subsidie
voor de verfilming ter beschikking te stellen. De Minister
heeft zijn beslissing conform dit advies van de
Afdeling Filmkunst van de Raad voor de
Kunst genomen. Deze Afdeling bestaat uit negen leden:
drie filmkunstenaars, benoemd op voordracht van de
Nederlandse Beroepsvereniging van Filmers, namelijk
Charles Huguenot van der Linden, Wim Povel en W. A.
Smith; twee filmkunstenaars, niet op voordracht be
noemd, namelijk B. Haanstra en E. J. Verschueren; één
persoon uit de sfeer van de filmbedrijfsorganisatie, na
melijk J. G. J. Bosman; twee personen uit de sfeer van
de filmopvoeding, namelijk Ch. Boost en P. J. van Mul-
lem; één persoon uit de sfeer van de overheid, namelijk
Mr. H. L. s'Jacob, die het voorzitterschap van deze Afde
ling bekleedt.
De film in de Kamer