Hoge Raad beslist: geen loonbelasting over verval boven garantieloon Het Hoofdbestuur heeft de familie Snethlage-Boon deel neming betuigd met haar verlies. Het liet zich bij de ter- aardebestelling vertegenwoordigen door de heer J. Nijland Ji\, lid van genoemd college en Voorzitter van de Afdeling Het Oosten. Deze plechtigheid vond plaats op Dinsdag 4 October op de Algemene Begraafplaats te Apeldoorn. Aldaar waren behalve familieleden, vrienden en de heer J. Nijland Jr.. die tevens het Tivoü Theater te Apeldoorn vertegenwoordigde, aanwezig de heren H. Miedema, en J. Santé Thedinga, bestuursleden der Afdeling Het Oosten, alsmede de heer W. G. Veldhuizen, firmant van het Cen traal Theater te Apeldoorn, en enige representanten van filmverhuurkantoren. Onder de vele bloemstukken bevonden zich een krans van het Hoofdbestuur en bloemen van de Afdeling Het Oosten. Een aantal personen, waaronder een predikant van de Nederlandse Protestanten Bond en de heer J. Nijland Jr., spraken aan de groeve een afscheidswoord. Zij ruste in vrede. Op 9 November is, één dag na zijn verjaardag, in de leeftijd van 55 jaar overleden Ds. K. O. Finkensieper, president-directeur der Vereniging De Heldring Gestich ten, welke te Zetten de bioscoop 't Trefpunt exploiteert, sedert 26 Juni 1959. Omtrent dit verscheiden, waaraan in de pers aandacht was geschonken, bereikte het Bondsbureau een bevesti ging, waaruit echter geen gegevens konden worden geput, betreffende de uitvaart van de overledene. Moge hij in vrede rusten. De Hoge Raad der Nederlanden heeft op 19 October 1960 een belangwekkend arrest gewezen inzake het vraag stuk, of ondernemers van het personeel, dat inkomsten uit verval geniet, loonbelasting moeten inhouden alleen over het bedrag van het garantie-inkomen zonder rekening te houden met verval, dat eventueel boven het garantie-inko men werd verkregen. De Hoge Raad heeft in zijn arrest uitgemaakt, dat op de ondernemers niet de verplichting rust loonbelasting in te houden en af te dragen over het geen hun werknemers mogelijkerwijs boven het garantie- inkomen aan fooien mochten hebben ontvangen. Over de achtergronden van deze zaak het volgende: In 1956 en 1957 heeft de inspecteur voor de loonbelasting vele Amsterdamse bioscoopondernemingen een aanslag tot navordering van loonbelasting opgelegd. De inspec teur wenste geen genoegen te nemen met de algemeen ge volgde regeling, dat van het personeel geen loonbelasting werd ingehouden over de bedragen aan verval, die het garantieloon te boven gingen. Hij nam het standpunt in, dat de ondernemers ook over dit surplus loonbelasting en vereveningsheffing moesten betalen. Aanvankelijk is getracht deze moeilijkheid op te lossen door het uitlokken van een beschikking van de Sociale Verzekeringsraad ten aanzien van de wijze van waarde ring van de fooien, omdat aldus een vaste grondslag zou worden verkregen voor de berekening van de premies in gevolge de sociale wetgeving en deze grondslag wettelijk dezelfde voor het inhouden van loonbelasting moet zijn. Toen de beslissing van de Sociale Verzekeringsraad te lang uitbleef (deze beslissing is eerst gekomen op 1 April 1958; zij maakte een einde aan elke twijfel) heeft de Nederlandsche Bioscoop-Bond zijn belastingconsulent in geschakeld om de belangen van de leden, die door een navordering waren getroffen, te behartigen. Een belangrijke ontwikkeling in deze zaak deed zich voor op 27 November 1959, toen het Gerechtshof te Am sterdam besloot de aanslagen, waartegen beroep was in gesteld, te verminderen, zich daarbij op het standpunt stellende, dat loonbelasting en vereveningsheffing bere kend hadden behoren te worden over een loonbedrag, dat tien procent boven het garantie-inkomen lag. Daarmede was dus het systeem van de inspecteur om het fooienbe drag te baseren op enige centen per bezoeker verworpen. Weliswaar waren de navorderingen op deze wijze aan zienlijk verminderd, maar dat nam niet weg, dat het to taal, dat zelfs op deze wijze nog van de Amsterdamse bio scoopondernemingen aan loonbelasting over de jaren 1955, 1956 en 1957 zou worden nagevorderd, een bedrag van een ton of meer zou belopen. Op verzoek van de Nederlandsche Bioscoop-Bond is tegen de door het Hof gewezen beslissing beroep in cas satie aangetekend. Zoals hierboven reeds is vermeld heeft dit hoogste rechtscollege op 19 October de uitspraak van het Amsterdamse Hof vernietigd en daarmede ook de op gelegde aanslag tot navordering van loonbelasting. In de overige zaken zal overeenkomstig een desbetreffend ver zoek bij de inspecteur de beslissing van de Hoge Raad op analoge wijze toepassing vinden. De activiteit, die naar aanleiding van het conflict tus sen de belastinginspecteur en de Amsterdamse bioscoop ondernemingen is ontwikkeld, had uiteraard een beperkte betekenis. Immers, aangezien de Sociale Verzekeringsraad op 1 April 1958 besliste, dat bij de berekening van de premies ingevolge de sociale verzekeringswetten geen re kening zal worden gehouden met het bedrag aan fooien, dat het garantie-inkomen te boven gaat, ligt de grondslag voor de berekening en de inhouding van de loonbelasting door de werkgevers volkomen vast. Deze grondslag is het garantie-inkomen. Over de jaren 1958 en volgende zal dus geen verschil van mening meer kunnen ontstaan. In de tweede plaats droeg het Amsterdamse conflict in sterke mate een plaatselijk karakter. In andere inspecties heeft men een andere weg bewandeld. Zo heeft de inspec teur van de belastingen te Rotterdam aanvaard, dat slechts loonbelasting door de werkgevers werd ingehouden over het bedrag van het garantie-inkomen. De belasting over het verval, dat het garantieloon te boven ging, werd in Rotterdam geheven van de werknemers via het aanslag biljet in de inkomstenbelasting. De afwikkeling daarvan kon aldus geheel buiten de werkgevers om geschieden. Gezien de omstandigheid, dat het vrijwel onmogelijk moet worden geacht, dat de werkgever een inzicht kan krijgen in de omvang van het bedrag aan fooien, dat zijn werk nemers hebben genoten, is het systeem van de Rotterdam se belastinginspecteur logischer, billijker en juister dan het stelsel, volgens hetwelk de Amsterdamse inspecteur voor de jaren 1955, 1956 en 1957 te werk wilde gaan. Ook vanuit dit oogpunt bezien kan het arrest van de Hoge Raad als verheugend worden gekenschetst. 11

Historie Film- en Bioscoopbranche

Film | 1960 | | pagina 12