Academische Filmstudiedagen De jonge generatie en de film „De jonge generatie en de film". Aldus luidde het thema van de Academi sche Filmstudiedagen, die dit jaar voor de zevende maal door het Nederlands Filminstituut werden georganiseerd, thans in samenwerking met de Academi sche Filmstudiekring „Salon Indien" te Leiden. Deze manifestatie onder scheidde zich vooral in twee opzichten van de voorgaande. In de eerste plaats is er een naamsverandering: de aanduiding Academische Filmweek heeft plaats moeten maken voor Academische Filmstudiedagen. Veel ingrijpender is de verandering van de plaats van samenkomst; werden tot nu toe de Academische Filmweken waarvan er zes zijn geweest in Utrecht gehou den, de Academische Filmstudiedagen vonden plaats in Leiden, waar het Nederlands Filminstituut de gastvrijheid genoot van het College van Curatoren van de Rijksuniversiteit. Openingswoord van prof. dr. Ph. J. Idenburg De Academische Filmstudiedagen wer den op Woensdag 2 November in het Groot Auditorium van de Rijksuniversiteit te Leiden geopend door de Voorzitter van de Raad van Beheer van het Nederlands Filminstituut, prof. dr Ph. J. Idenburg. Deze wees er in zijn toespraak op, dat de verplaatsing van Utrecht naar Leiden ver band houdt met het streven om de film studie aan de universiteiten te bevorderen. Door middel van de Academische Film studiedagen wil het Nederlands Film instituut immers ook de studenten berei ken. Hij zinspeelde daarbij op de moge lijkheid, dat in de toekomst deze bijeen komsten ook in andere universiteitssteden zouden kunnen worden gehouden. Met vreugde maakte prof. Idenburg ge wag van de aanwezigheid van de rector- magnificus en vele hoogleraren van de Leidse universiteit. Ook betoonde hij zich dankbaar, dat de Leidse studentenwereld de Studiedagen met zoveel enthousiasme is tegemoetgetreden. De Salon Indien, die in 1959 werd opgericht door een aantal studenten in de Franse taal en letteren met als doel het bestuderen van de ver schillende aspecten van de film, is bij de voorbereiding van grote dienst geweest. De Voorzitter van het Nederlands Film instituut wees vervolgens op de werkzaam heden van deze instelling, namelijk bevor dering van de vertoning van cultureel waardevolle films buiten de bioscoop, be vordering van de studie van de film in zijn vele aspecten door middel van publi caties, filmpedagogische leergangen, voor drachten en Studiedagen en voorts de vorming van jonge filmkundigen door middel van de Nederlandse Filmacademie. Het instituut werkt daarbij nauw samen met andere personen of lichamen, waar van ook bij deze manifestatie velen verte genwoordigd waren. In dit verband richtte prof. Idenburg woorden van welkom tot de vertegenwoor digers van het Ministerie van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen, van het Hoofdbestuur van de Nederlandsche Bio scoop-Bond en van verschillende over- heids- en particuliere instellingen. Over het thema van de Academische Filmstudiedagen: „De jonge generatie en de film" merkte prof. Idenburg op, dat het hier een bijzonder actueel thema be treft, omdat de jeugd in meer dan een opzicht favoriet is in filmland. Allereerst is er een toeneming van de belangstelling bij de jeugd voor de film en ook een toe nemende behoefte aan scholing op film- gebied. De jeugd blijkt een verrassende smaak te hebben voor de film op niveau. Dit zal vele opvoeders ertoe moeten bren gen om hun houding ten opzichte van film en bioscoop te wijzigen. Het blijkt, dat de filmopvoeding niet zonder resulta ten blijft. Daarnaast is er ook van de kant van het filmbedrijf groeiende belangstelling voor oe jongeren en in het bijzonder voor de teenagers en hun problemen. De film makers zijn tot de ontdekking gekomen, dat de problematiek van de teenagers stof biedt voor films. Bovendien zijn vele vol wassenen pas door de film ongerust ge werden over de situatie, waarin een be langrijk deel van de hedendaagse jeugd verkeert. Tenslotte signaleerde prof Idenburg het feit, dat er een grote activiteit waar neembaar is van jonge cineasten, die in een geheel nieuwe en eigen stijl in hun films iets nieuws te zeggen hebben. On der de jonge bioscoopbezoekers bestaat juist voor deze films grote belangstelling. De creases van de Academische Film studiekring „Salon Indien", de heer J. Mulder jr., sprak vervolgens de deelne mers aan de Filmstudiedagen toe. Uit zijn rede willen wij twee interessante opmer kingen aanhalen. In de eerste plaats de suggestie om te komen tot de oprichting van een overkoepelend orgaan, waarin de verschillende filmstudiegroepen in ons land zouden kunnen samenwerken en in de tweede plaats het pleidooi voor de vor ming voor een soort pool van 16 mm-frag- menten uit contemporaine films ter be vordering van de filmstudie. Deze laatste opmerking vloeide voort uit de constate ring, dat de filmliga's in ons land te veel aandacht besteden aan films van anecdo- tisch- of sentimenteel-historische aard. Algemene inleiding door prof. dr. P. Smits De algemene inleiding tot het thema van de Filmstudiedagen werd gehouden door prof. dr. P. Smits, buitengewoon hoogleraar in de kerkelijke sociologie te Leiden, die zich een uitgesproken minnaar van de film betoonde. Niettemin verklaar de prof. Smits nadrukkelijk, zichzelf niet als filmkenner te beschouwen; hij had de uitnodiging tot het houden van een inlei ding dan ook aanvaard, omdat de proble matiek van de jonge generatie aan de orde was. De vraag hoe de jonge mens van van daag staat tegenover de film, achtte de inleider slechts goed te beantwoorden, wanneer men de film niet isoleert als een onderwerp op zichzelf. Men zal het massa communicatiemiddel film in tegendeel moeten zien in het verband van het geheel van de vrijetijdsbesteding van de huidige jongere generatie Op grond van de omvang van het bio scoopbezoek in ons land meende prof. Smits te mogen aanemen, dat het over grote deel van het volk behoort tot de regelmatige bezoekers van de bioscoop. Daarom mag men de bioscoop als een be langrijk medium beschouwen. Echter, wan neer men vergelijkingen trekt met de toe stand in het buitenland dan kan van de Nederlandse bevolking niet worden ge zegd, clat zij vaak naar de bioscoop gaat. In ons land doet zich het verschijnsel voor, dat het bioscoopbezoek relatief toeneemt met de grootte van de steden. Zo ligt het gemiddelde bioscoopbezoek in Amsterdam ongeveer vijftig procent boven dat in Rot terdam en Utrecht. Bij vergelijkbare steden in het buiten land blijft Amsterdam echter aanzienlijk achter. Het gemiddelde bioscoopbezoek in Kopenhagen ligt vijftig procent hoger dan dat in Amsterdam en in München gaat men gemiddeld zelfs zeventig procent meer naar de bioscoop dan in Amsterdam. Een zelfde situatie treft men aan bij het aantal zitplaatsen. Op het Europese lijstje komt Amsterdam dan zelfs helemaal on deraan met 26 bioscoopplaatsen per dui zend inwoners boven de veertien jaar. In Parijs komt men tot 97 zitplaatsen en in Genève tot 88. Uit een onderzoek, dat de Unesco des tijds heeft ingesteld, is gebleken, dat de Nederlandse cijfers met betrekking tot het bioscoopbezoek tot de laagste in Europa behoren. Alleen in Bulgarije, Portugal en Joegoslavië ging de bevolking minder vaak naar de film. Vervolgens vroeg prof. Smits aandacht voor de vraag, welke rol de film speelt in de vrijetijdsbesteding van de jonge mens. Deze vraagstelling is vooral bedoeld als een sociaal-psychologische: behoort het bioscoopbezoek van de jonge mensen tot de bewuste activiteitsvormen óf tot de vanzelfsprekend geworden gewoontevormin gen in de vrijetijdsbesteding? Draagt het bioscoopbezoek van de jonge mens over wegend een hobby-karakter of weerspie gelt zich hierin veeleer een consumenten- houding? De sector vrije tijd betekent voor de hedendaagse jeugd veel meer dan dat vroeger het geval was: het houdt duidelijk verband met het emancipatieverschijnsel ten opzichte van het ouderlijk huis. De betekenis van de vrije tijd is vooral hierin gelegen, dat het het terrein vormt, waarop men zijn eigenwaarde zoekt en vindt. Het prestige van de hedendaagse jongere hangt af van de wijze, waarop hij zijn vrije tijd besteedt en niet in de eerste plaats van zijn beroep. In de vrijetijdsbesteding is ook belang rijk het gezelschap, waarin men zich be vindt. De contacten met leeftijdgenoten spelen daarbij een rol van grote betekenis. De activiteit, die men in zijn vrije tijd ont plooit, is daarom van minder belang. Al leen de sportbeoefening vormt hierop een uitzondering: daar gaat het nog steeds om de zaak zelf. 12

Historie Film- en Bioscoopbranche

Film | 1960 | | pagina 13