Prof. Smits wees op het verschijnsel, dat in de vrijetijdsbesteding van de jonge ge neratie twee tegenstrijdige tendenzen werk zaam zijn. Aan de ene kant is er de ten dens tot nivellering en vervlakking, die zich uit in een passieve consumentenhou ding. Aan de andere kant doet zich ook differentiëring en selectie voor, die tot uiting komen in een harde, hobby-achtige houding, zoals men die in de sportbeoefe ning aantreft. Naar de mening van prof. Smits overweegt wat het bioscoopbezoek betreft bij de meerderheid van de heden daagse jongeren de consumentenhouding. Het bezoek aan de bioscoop berust meer op gewoonte dan op bewuste filmkeuze. De massacommunicatiemiddelen helpen de jonge mensen om afstand te nemen van het vele, waarmede zij in de samenleving worden geconfronteerd. Het bioscoopbe zoek heeft echter het karakter van hobby verloren. Was het bioscoopbezoek aanvan kelijk een bewuste vorm van vrijetijdsacti viteit, op het ogenblik is het een gewoonte geworden, die vergelijkbaar is met het be zoek aan een stamcafé. Prof. Smits sprak er in dit verband ook zijn twijfel over uit, of er nog wel sprake is van vereenzelvi ging met de held op het doek. De inleider ging vervolgens over tot een analyse van de innerlijke houding van de jonge generatie ten opzichte van film en bioscoop Hij behandelde daarbij eerst en kele opvattingen uit de literatuur. Zo kent de Oostenrijkse schrijver Bednarik de bio scoop een belangrijke vormingsfunctie toe met betrekking tot het ontledigde ik-be- wustzijn van de jonge arbeider. Volgens Bednarik levert de arbeidersjeugd het grootste deel van de bioscoopbezoekers. Er is echter een nieuw arbeiderstype ont staan, dat wordt gekenmerkt door een in dividuele illusie. Het is deze jonge gene ratie, die zich naar het oordeel van Bed narik in hoge mate identificeert met de helden van het witte doek. Prof. Smits kenschetste deze opvatting als sterk gene raliserend. In de opvatting van J. H. Dijkhuis wordt de film een grote rol toegekend bij de pogingen van de jonge generatie om te komen tot zelfverwezenlijking. Veel jon geren beseffen, dat ze geen enkele vaste bodem meer hebben Alleen het zelf is nog een houvast. In deze visie krijgt de film een positieve betekenis, omdat in de film de werkelijkheid in steeds nieuwe beelden aanwezig is. In het spel met deze beelden kan de jonge mens experimenteren met de werkelijkheid. Het hanteren van deze beelden opent de mogelijkheid om op creatieve wijze met de wereld om te gaan. Het gevaar bestaat echter, dat de jonge ren innerlijk verstrikt raken in het spel met de beelden. Volgens deze opvatting kan de film een positieve waarde hebben voor de innerlijke vorming van de jongere. Dr. H. J. Prakke ziet als een belangrijk element in de massamedia de zogenaamde sociusfunctie de functie van kameraad of van gesprekspartner van alledag. Dui delijk treedt deze functie op de voorgrond bij de krant, maar vooral ook bij film, radio en televisie. In het bijzonder bij de speelfilm domineert de sociusfunctie. Prof Smits achtte deze laatste opvat ting juist. De bioscoop functioneert als een emotionele compensatie op de ar beidssituatie van alle dag en is daarom als zodanig eerder positief dan negatief te waarderen. Niettemin gaf de inleider on omwonden te kennen, dat hij zelf nog niet uit dit probleem was gekomen. Hoe pre cies de innerlijke houding van de jongere generatie ten opzichte van de bioscoop is, is nog vrijwel een open vraag. Er is nog veel onderzoek nodig om de innerlijke habitus van de jongeren jegens film en bioscoop te kunnen bepalen. Prof. Smits stelde voorts de vraag, in hoeverre er samenhang is tussen het bio scoopbezoek en het bezoek aan concert en toneel. Hoewel ook op dit punt nog veel werk moet worden verricht, is toch wel uit de resultaten van een te Amsterdam ingesteld onderzoek gebleken, dat er tus sen toneel-, concert- en bioscoopbezoek een positieve samenhang bestaat. Ook bleek uit het Amsterdamse onderzoek, dat het bioscoopbezoek het in alle welstandsklas sen wint van het bezoek aan andere ver makelijkheden. In dit verband veroorloofde prof. Smits zich een kritische opmerking over de de preciatie van de film ten opzichte van het toneel, die onder meer tot uiting komt in een opmerking van de socioloog prof. dr. Sj. Groenman, die de positie van de film ten opzichte van het toneel heeft geken schetst als een margarinepositie. Prof. Smits liet er geen twijfel over bestaan, dat hij deze opvatting onjuist achtte. Hij stelde bovendien vast, dat het onderscheid tussen film en toneel op weg is te ver dwijnen. Prof. dr. P J. Bouman aanhalende, die een pleidooi heeft gehouden voor een po sitieve waardering van de laagvlakte in de cultuur, verklaarde de inleider, dat zelfs indien men de plaats van de bioscoop be paald acht in deze laagvlakte, er nog vol doende reden overblijft om de bioscoop een positieve waarde toe te kennen. Maar tegelijkertijd stelde hij vast, dat de plaats van de bioscoop niet in de laagvlakte van de cultuur ligt Ook zeer veel intellectuelen betonen zich vaak dankbaarder tegenover de mo derne film. dan tegenover het moderne toneelstuk. Het maatschappelijk vooroor deel tegen de bioscoop berust voornamelijk op de omstandigheid, dat men niet bereid is om de bioscoop te meten aan zijn hoog tepunten, zoals dat wel met betrekking tot het toneel geschiedt. De bioscoop heeft er evenwel ook recht op om naar zijn hoogte punten te worden beoordeeld. Wanneer men daartoe bereid is, zal men ontdekken, dat er voor een vooroordeel geen bestaans redenen meer aanwezig zijn. Tenslotte ging prof. Smits in op zijn ervaringen met de leerlingen van een kweekschool in 's-Gravenhage. Uit ge sprekken met deze jonge mensen valt af te leiden, dat bij een zeer groot deel van hen het bioscoopbezoek uitsluitend in de sfeer van de ontspanning en het vermaak ligt. Maar zij ondergaan de film in de regel toch zeer nuchter. Van een zich ver eenzelvigen met bepaalde filmfiguren is nauwelijks sprake. Vele van deze jongeren geven zich wel ter dege rekenschap van de film, die ze zullen gaan zien. Gebleken is, dat pro- bleemfilms, die helpen bij de zelfverwer kelijking, minstens een zo sterke aantrek kingskracht uitoefenen als de lichte amu- sementsfilm. Film zien als verkenning van de wereld. De heer J. Boidin, leider van het Utrechts Centrum Vorming Bedrijfsjeugd, sprak als tweede inleider over het onder werp „Film zien als verkening van de wereld" Deze ging daarbij uit van de hy pothese, dat de film een bijzondere bete kenis heeft voor de mens in de overgangs fase tussen kind en volwassene. De jeugd van vandaag groeit op met het beeld. Bij de teenagers is dat vooral het geval via film en bioscoop Het is evenwel moeilijk om de relatie tussen jeugd en film te be naderen. Weliswaar is er op dit gebied veel cijfermateriaal voorhanden, maar het belangrijkste aspect, het kwalitatieve, raakt men daarmede niet. Op het voetspoor van prof. Buytendijk betoogde de inleider, dat de jeugd zin volle beelden nodig heeft om verder te kunnen gaan. Zelf zoekt de jeugd deze beelden; zij gaat op verkenning, zij moet de werkelijkheid ontdekken en beproeven. De jonge mens gaat op zoek naar de wij de wereld en via een omweg ook naar zichzelf. De film biedt de mogelijkheid tot deze ontdekkingstocht, temeer ook, omdat men juist in de film de mens kan waarnemen. Er is een honger om de werklijkheid te vinden. De film komt krachtens zijn aard aan deze behoefte tegemoet in de juiste combinatie van beelden en geluiden. Daar bij dient evenwel te worden bedacht, dat de werkelijkheid er voor de jongere van achttien jaar anders uitziet dan voor de jongere van veertien, terwijl bovendien het normbesef een rol van betekenis speelt. Dit zijn factoren, die bepalend zijn voor het stuk werkelijkheid, dat de jon gere zich kiest om te beleven. De film, aldus de heer Boidin, brengt de jongere in steeds andere situaties en daardoor tot wisselende identificaties. In de film kan hij het leven van de volwas sene beleven zonder er verantwoordelijk voor te zijn. Juist omdat de leeftijd van het volwassen worden psychisch zeer ge voelig is, wekt de film in het bijzonder bij jonge mensen een zeer sterke beleving. In het waarnemen van de film doet zich een ontwikkeling voor, die parallel loopt met het opgroeien. Opgroeien betekent structuur ontdekken in het waargenomene. Dat heeft ook zijn betekenis voor het film- zien. De film is een voortdurende oefening in het waarnemen van mensen en dingen. Maar de film is ook een taal, een dyna mische taal met tekens, die concreet hou vast bieden om op zoek te gaan naar de ware betekenis. Deze taal sluit aan bij het levensgevoel van deze tijd. Bovenal is het een verstaanbare taal ook voor velen, die niet tot de „geletterden" behoren. Met name is deze taal verstaanbaar voor weinig of niet geschoolden. Dit verklaart, waar om vooral in deze kringen zoveel bioscoop bezoek plaatsvindt. Gezien de belangrijke rol, die de film speelt in het proces van de groei naar de volwassenheid, zal aan de filmopvoeding grote aandacht moeten worden besteed. Deze visuele vorming zal echter onderdeel moeten zijn van de opvoeding in het alge meen. Deze laatste gedachte vond ook een warm verdediger in de laatste inleider van de eerste dag, de heer S. Mohrhof, hoofd van de afdeling „Film und Jugend" van het Institut für Film und Bild te Mün- 13

Historie Film- en Bioscoopbranche

Film | 1960 | | pagina 14