chen. De inleiding van de heer Mohrhof droeg als titel: „Die Jugend im Kraftfeld der Massienmedien". Ook de heer Mohrhof onderstreepte, dat juist de massamedia de belangstelling van de jeugd hebben gevonden. Zelfs conser vatieve pedagogen ontkennen niet, dat radio, film en televisie een beslissende in vloed hebben op het leven van de op groeiende jeugd. Een groot deel van de informaties, die de jeugd ontvangt, stamt uit de bronnen van de massamedia. De wegen waarlangs en de vormen waarin mededelingen tussen mensen wor den uitgewisseld hebben sedert de eeuw wisseling een ingrijpende verandering on dergaan. Terwijl vijftig jaar geleden bijna alle informatie door middel van het ge sproken woord tot stand kwam, ligt op het ogenblik de beslissende invloed in beelden of combinaties van woord en beeld, die met behulp van film en tele visie worden overgebracht. Bovendien kwamen een halve eeuw ge leden vrijwel alle essentiële mededelingen voort uit het denken van een betrekkelijk kleine groep van creatief werkzame per sonen, aan wie de geestelijke goederen van die tijd te danken waren. Thans wor den deze goederen door een veel grotere en minder selecte groep van functionaris sen, die aan de massamedia zijn verbon den, min of meer ongecontroleerd elke dag en elk uur aan de mens doorgegeven. Daarbij komt, dat behalve waardevolle mededelingen ook vele halfwaarheden, domheden en zelfs onwaarheden worden overgebracht. Deze zijn voor degenen, die niet in de omgang met de massamedia zijn geoefend, veelal niet als zodanig te onderkennen. De heer Mohrhof legde er de nadruk op, dat de filmopvoeding niet als een af zonderlijk vak moet worden beschouwd. Veeleer moet men de filmopvoeding zien als een principe, namelijk in die zin, dat men aan de betekenis van de massamedia de pedagogisch noodzakelijke aandacht moet schenken. Het gaat erom, de mensen te leren leven met de massamedia. Daar voor is nodig, dat zij de beschikking heb ben over voldoende onderscheidingsver mogen, om de mededelingen, die hun via de massamedia bereiken, op hun juiste waarde te schatten. De filmkunde zal dan ook met alle mo gelijke middelen inzicht moeten verschaf fen over de aard, de mogelijkheden en de werkwijzen van de massamedia. De groot ste moeilijkheid, die men daarbij ontmoet, ligt hierin, dat de pedagogen zullen moe ten leren te denken in nieuwe categorieën wat betreft de vormen, die de informatie onder mensen aanneemt. Wij zijn allemaal gewend aan het lite raire denhen; wij zullen ons echter met de gedachte vertrouwd moeten maken, dat er ook een „woord-beeld-denken" bestaat, waarop de literaire categorieën niet meer van toepassing zijn, aldus de heer Mohr hof. De generaties in de film Op de tweede dag stond in het middel punt van de belangstelling het thema: Hoe worden in de hedendaagse film de (relaties tussen) oudere en jongere gene ratie voorgesteld? Twee inleiders hielden zich daarmede bezig: dr. H. S. Visscher, filmcriticus te Heemstede en de heer D. Ouwendijk, letterkundige te Leidschen- dam. Dr. Visscher spitste zijn betoog vooral toe op de vraag, hoe en in welke frequen tie de leeftijdscategorieën vertegenwoor digd zijn in de hoofdfiguren, dat wil zeg gen de figuren, van wier persoonlijkheid uit het gebeuren beleefd wordt en op wie de indentificatiedrang van de toeschouwer zich richt. Duidelijk blijkt volgens dr. Visscher, hoe overweldigend hier de posi tie is van de jeugdgeneratie. Het kind, de teenager, de adolescent dat zijn de drie belangrijkste fasen van deze genera tie, die onderling aanzienlijke verschillen vertonen, maar als geheel duidelijk een eenheid vormen tegenover de generatie van de „ouderen"'. De oudere generatie wordt allereerst ge representeerd door de ouders hetzij in manifeste, hetzij in latente vorm. Dikwijls zijn zij slechts figuren van de achtergrond en zelden grijpen zij op beslissende wijze in de intrige of in het leven van de hoofd personen in. De film slaagt het beste en meest veelvuldig in de benadering, obser vering en analysering van de jeugd. De andere generaties worden zelden in hun wezenlijke realiteit benaderd. Maar er zijn, aldus dr. Visscher, boeiende en zeer belangrijke uitzonderingen. Ook de heer Ouwendijk, wiens inlei ding de titel droeg: Aanwezigheid en af wezigheid van de ouderen, wees op het verschijnsel, dat de ouderen in de meeste films afwezig zijn. De afwezigheid van de ouders heeft zelfs voor diverse films het dramatische motief geleverd. Uit nieuwe films, met name de films van de zoge naamde „nouvelle vague", kan afgeleid worden, dat jongeren, onder de drang van het menselijk aanpassingsvermogen, zon der traditionele binding zoeken naar vol wassenheid, naar de mogelijkheid om op eigen benen te staan. De relatie van oude ren en jongeren speelt in de dramatische verbeelding van deze films vrijwel geen rol meer behalve in enkele films nog in negatieve zin. Op de derde en laatste dag Vrijdag 4 November kwam het thema „De jon ge generatie van filmers" aan de orde. De Amsterdamse filmcriticus Ch. Boost be sprak daarbij „Het nieuwe filmen". Hij stelde de revolutionaire verandering aan de orde, die zich in de filmindustrie aan het voltrekken is en die de kansen en de mogelijkheden van de onafhankelijke fil mer aanzienlijk heeft vergroot. Er zijn dan ook een aantal nieuwe vormen van filmaanpak te signaleren, die ondanks verschillen enige samenhang vertonen en tegelijk in eenzelfde richting het terrein van de filmmogelijkheden exploreren: de Franse „nouvelle vague", de Engelse ,,free cinema" en de Amerikaanse „spon- taneous cinema". Deze onafhankelijke filmers trachten de ongeschreven, op traditie berustende wet ten van de speelfilm te doorbreken, waar bij hun aandacht meer is gericht op de inhoud dan op de uiterlijke vorm Zij ver werpen de aan het toneel ontleende dra matische opbouw, de geconcentreerde aan dacht op enkele hoofdpersonen, de geïso leerdheid der handelende figuren en de onbekendheid met de wereld, waarin zich de handeling afspeelt Hun streven is het leven te laten betrappen door het spon taan te laten naspelen In het algemeen kan men zeggen, dat het nieuwe filmen gericht is op een nog intensievere bena dering van de werkelijkheid dan in vroe gere realistische stromingen gebeurde en op een nog consequenter doorvoeren van een scheiding tussen film en toneel dan tot nu toe mogelijk was. Twee buitenlandse gasten voerden ten slotte op deze laatste dag nog het woord over de nieuwe ontwikkelingen in de film industrie in hun land: de heer Jean Dou chet, redacteur van „Les Cahiers du Cine ma" te Parijs, die op enthousiaste wijze de beginselen van de „nouvelle vague" uiteenzette en de heer Alun Falconer. scenarioschrijver voor film en televisie te Londen, die de jonge generatie van ci neasten in Engeland aan een beschouwing onderwierp. Vermelding verdient nog, dat aan het eind van elke dag een forumdiscussie plaatsvond, waarin de aangesneden pro blemen nog aan een nadere beschouwing werden onderworpen. Op de drie dagen gebeurde dat respectievelijk onder leiding van de heer J. Hes, Adjunct-Directeur van de Stichting Filmcentrum te Hilver sum, dr. J. M. L. Peters, Directeur van het Nederlands Filminstituut en dr J. B. Knipping, docent aan de Nederlandse Filmacademie te Amsterdam. Rond de Academische Filmstudiedagen waren voorts nog enkele andere manifesta ties georganiseerd, zoals een tentoonstel ling in het Academiegebouw van filmaf fiches uit het bezit van het Nederlands Filmmuseum te Amsterdam, een film voorstelling in het Leidse Studio Theater en een bijeenkomst, georganiseerd door de Salon Indien en gewijd aan korte films van jonge Franse cineasten. Tenslotte ontving de loco-burgemeester van Leiden, de heer J. van Schaik, Don derdagmiddag de deelnemers aan de Filmstudiedagen in de fraaie Burgerzaal van het stadhuis. Het was dan ook volkomen terecht, dat de Voorzitter van de Raad van Beheer van het Nederlands Filminstituut, prof. dr. Ph. J. Idenburg, in zijn slotwoord gewag maakte van het welslagen van deze Aca demische Filmstudiedagen in Leiden. Prof. Idenburg constateerde, dat de Stu diedagen ertoe hebben bijgedragen om de film en de circulatie van ideeën, die deze bewerkstelligt, opnieuw in het juiste perspectief te zien. De film wordt door de jongeren ervaren als een eigen werkelijk heid. Daarbij vervloeien de grenzen met de reële werkelijkheid gemakkelijk. De film geeft de jeugd een beeld voor de vormgeving van haar eigen bestaan en opent daardoor steeds nieuwe perspectie ven in de symbolentaal van zijn kunst zijn. Als winstpunt noteerde prof. Idenburg, dat deze dagen door de aanwezigheid van zoveel jongeren, zoveel studenten en zo veel leerlingen van de Nederlandse Film academie een ander karakter hebben ge kregen. Van de 178 deelnemers waren niet minder dan zeventig procent studenten. Er ontstond bovendien tijdens de discussies een filmkundig debat op hoog niveau, waarbij de jongeren zich niet onbetuigd lieten. Daarin was de invloed van de Nederlandse Filmacademie te onderken nen. De Academische Filmstudiedagen hebben geleerd, dat de Nederlandse Film academie resultaten boekt met haar stre ven om een jonge generatie van filmkun- digen op te leiden. 14

Historie Film- en Bioscoopbranche

Film | 1960 | | pagina 15