Raad van de Europese Filmproductie De Raad van de Europese Filmproductie is op 25 Octo- ber voor de eerste maal te Parijs bijeengeweest. In deze raad hebben zitting de gedelegeerden van de producen tenorganisaties van de landen, die deel uitmaken van de Europese Economische Gemeenschap, te weten de Duitse Bondsrepubliek, België, Frankrijk, Italië, Luxembuxg en Nederland. Nederland is in de raad vertegenwoordigd door de heer CS. Roem, voorzitter van de Bedrijfsafde ling Filmfabrikanten en Filmproducenten van de Neder- landsche Bioscoop-Bond. Met de instelling van de raad wordt beoogd, de problemen te onderzoeken, die de tot standkoming van de Europese Gemeenschap voor de film producenten in de betrokken landen meebrengt. De raad heeft kennis genomen van de werkzaamheden van de delegaties van de Duitse, de Franse en de Italiaan se producenten, die gezamenlijk de huidige economische toestand van hun bedrijfstakken hebben bestudeerd even als de situatie in het kader van de toepassing van de ge meenschappelijke markt. Zij hebben overeenstemming bereikt over de te nemen maatregelen. De delegaties heb- ben onderstreept, dat het Franse hulpfonds in de loop van de komende acht jaren een geleidelijke verlaging zal on dergaan en dat een soortgelijke verlaging van 1 januari 1962 af zal worden toegepast op de Italiaanse hulp en zij hebben vastgesteld, dat deze verlagingen een afschaffing van de fiscale lasten in Frankrijk, West-Duitsland en Italië onontbeerlijk maken. De drie delegaties hebben geconstateerd, dat ingeval de afschaffing van de fiscale lasten niet zou plaatshebben het bestaan van het bedrijf in gevaar zou komen en dat zij dan opnieuw bijeen zullen moeten komen, teneinde de nieuwe situatie en de te nemen maatregelen te be studeren. Teneinde gedurende de overgangsperiode de verwe zenlijking van de eerste etappes van de unificatie van de markten en de samenwerking tussen de filmbedrijven van de zes landen te verzekeren, zijn de volgende maatregelen overwogen 1. De Italiaanse delegatie heeft verklaard voornemens te zijn haar regering voor te stellen: a. geleidelijk ten gunste van de „quota" films, ge produceerd in de andere aangesloten landen, toe te laten op voorwaarde van wederkerigheid; b. ten gunste van de Italiaanse hulpwet op voorwaar de van wederkerigheid met een nog nader vast te stellen limiet korte films, die in het Europese plan van culturele betekenis zijn en die geproduceerd zijn in de aangesloten landen, toe te laten. 2. De Duitse, de Franse en de Italiaanse delegaties heb ben besloten om aan hun respectieve regeringen voor te stellen naast de reeds van kracht zijnde co-produc tie-overeenkomsten een co-productie-accoord af te slui ten ten behoeve van de zes bij de E.E.G. aangesloten landen op de volgende voorwaarden: a. een aantal van jaar tot jaar vast te stellen films, dat voor het eerste jaar zou kunnen worden ge steld op tien films voor elk der initiatiefnemende landen (dertig in totaal) zal ten gunste van het accoord worden toegelaten op basis van een een voudige financiële deelneming, die niet lager mag zijn dan vijftien procent van de begroting voor iedere co-producent; b. de co-productie van iedere film zal producenten van tenminste drie landen omvatten; c. een gemengde commissie van de zes landen, waar in ook de organisaties van filmproducenten zullen zijn vertegenwoordigd, zal worden belast met de hantering van dit accoord. De raad heeft zich ook beziggehouden met een pro gramma voor een gemeenschappelijke economische regle mentering voor alle landen van de E.E.G., dat zal moeten worden opgesteld voor het einde van de overgangsperiode. Daarin zullen de volgende punten moeten worden op genomen 1. Afschaffing van de vermakelijkheidsbelasting in alle landen, die lid zijn van de Europese Gemeenschap 2. Het scheppen van een gemeenschappelijk plan voor de prijzen, vastgesteld door een Europese commissie. De prijzen moeten verhoudingsgewijs worden toegekend aan de nationale producties van elk der landen; 3. Vaststelling van gemeenschappelijke financierings- voorwaarden. Uitsluiting van iedere financiële facili teit met een nationaal karakter wordt noodzakelijk ge acht evenals een verbod van alle regelingen, die een zijdig de nationale productie op financieel gebied be vorderen; 4. Het stichten van een Europees register voor films en voor titels; 5. Het stichten van een doeltreffende bescherming van de economische belangen van de filmproductie ten op zichte van de televisie; 6. Het gelijkschakelen van de keuring op openbare voor stellingen in de landen van de Europese Economische Gemeenschap naar het voorbeeld van de vrijwillige controle, zoals die in West-Duitsland van kracht is; 7. Het uitwerken van een gedragslijn om de productie en de verspreiding van korte culturele en artistieke films te verzekeren; 8. Het voeren van een gemeenschappelijke politiek ten opzichte van derde landen en 9. Vrijheid van entreeprijzen in de bioscopen. Dit programma is opgesteld onder de uitdrukkelijke voorwaarde, dat er vooraf overeenstemming wordt be reikt op het gebied van de fiscale lasten, de sociale lasten en de arbeidsvoorwaarden, zulks in overeenstemming met het verdrag van Rome. Het bestuur van de raad, dat zijn bureau zal hebben in Brussel, zal periodiek bijeenkomen en wel voor de eerste keer gedurende de eerste twee weken van December in de Belgische hoofdstad. Het bestuur is nu reeds belast met de voorbereiding van dossiers over een co-productie-accoord en een model van een co-productie-contract, voor de vast stelling van een definitie van een nationale film en van een Europese film, die zal gelden voor de zes landen en voor de bestudering van een uniforme verzekeringspolis. 17

Historie Film- en Bioscoopbranche

Film | 1960 | | pagina 18