Wan ver houdin g
gissing van Borculo, niet de vraag of de belasting in
kwestie verhoogd kan worden is aan de orde, maar wel
de vraag in hoeverre en hoe snel dit bedrijf fiscaal sou
laas kan krijgen. Beginnend bij Borculo moge de bete
kenis hiervan ook tot het platteland doordringen. Dit
beseffe bovendien de culturele en sociale betekenis van een
goed functionerend bioscoopje voor zijn kleine gemeen
schappen. Men kan het niet missen. Dat bleek in Borculo.
En om het te houden kan men het niet extra belasten.
Ook dat is in Borculo duidelijk geworden.
De Academische Filmstudiedagen te Leiden hadden
met alle waardering voor de gastvrijheid voorheen
in Ltrecht genoten, in de sleutelstad inniger contact met
de studerende wereld dan voorheen het geval was. Het
komt ons voor, dat de filmbelangstelling van de generatie
die in Leiden studeert zich langs nieuwe wegen ontwik
kelt, rechtstreeks de film, de film van nu raakt en zelfs
tot filmen noopt. Toen de praeses van de Academische
Filmstudiekring ter plaatse de noodzakelijkheid betoogde
van de ter beschikkingstelling van actuele filmfragmenten
bij filmbestudering, pleitte hij voor een vernieuwingsvorm
in de filmstudie, ten ontzent nog te weinig ontwikkeld,
hetgeen een vingerwijzing moge zijn voor de leiding van
het Nederlands Filminstituut, tevens de organisatrice van
deze geslaagde studiedagen. Ook uit de discussie bleek,
dat een deel van het gehoor wist waar het naar luisterde
en waar het over sprak. De invloed én van de Leidse acti
viteit én van de jonge Amsterdamse Filmacademie waren
hier onmiskenbaar de steriele betutteling van de film van
uit de hoek der Sociale Zaken" aan het verdringen. Voor
waar een winstpunt.
Tenslotte gaf het gemeentebestuur blijk van zijn belang
stelling door een ontvangst van de deelnemers in de mar
merrijkdom van het herbouwde stadhuis. Ook deze ont
vangst was uitermate leerzaam. De recipiërende wethou
der, tevens loco-Burgemeester, zette namelijk in zijn wel-
komstspeech uiteen, dat de bemoeienis van de gemeente
met de film bestond in het heffen van vermakelijkheids-
belasting en het toezicht op het naleven van de Wet.
Voor de rest moest de loco-Burgemeester met een verwij
zing volstaan naar de frequentie van de filmbelangstelling
in de gemeente, de schakering in het bioscoopbedrijf ter
plaatse en het toeval, dat dank zij de universiteit Leiden
deel kan hebben aan de activiteiten van het Nederlands
Filminstituut. Inderdaad de naakte waarheid!
De gemeente staat met lege handen. Zij heeft geen en
kele betekenis voor het filmleven, geen enkele voor de
ontwikkeling en bevordering van de filmkunst en de film
belangstelling, geen enkele ook voor de sociale facetten,
die aan het uitoefenen van het bioscoopbedrijf in de ge
meentelijke samenleving inhaerent zijn. Dit komt ook
meermalen tot uiting in de confrontatie van de gemeente
lijke overheid met de filmvraagstukken. Zij blijkt er dan
helemaal naast te staan.
Nochtans is het de gemeente, die dank zij een verouderd
belastingstelsel volkomen ten onrechte van een buiten
haar om gegroeide ontwikkeling profiteert. De vraag is
gewettigd, of dit met betrekking tot de vermakelijkheden,
door de loco-burgemeester van Leiden als de voornaam
ste band gekenschetst tussen film en gemeente, nog past
in de nieuwe verhoudingen op het gebied van de ont
spanning.
Deze vermakelijkheidsbelasting is een bijzonder soort
van plaatselijke belasting, die door de gemeentebesturen
krachtens artikel 277 i der Gemeentewet kan worden
geheven op toneeluitvoeringen .,en andere vermakelijk
heden". Haar wettelijk bestaan is 110 jaar oud. Voorzover
zij drukt op toneelvoorstellingen (evenals op concerten,
ballet etc), is zij reeds lang van karakter veranderd,
omdat de subsidies van gemeentewege de opbrengst der
heffing overtreffen, waarbij de subsidies van Rijk en Pro
vincie buiten beschouwing zijn gelaten.
Door een onvoorziene technische ontwikkeling, die onder
andere de exploitatie van bioscoopbedrijven mogelijk
maakte, heeft het begrip andere vermakelijkheden" van
1851 een belangrijke verruiming ondergaan. Hierdoor
is de opbrengst van de belasting in kwestie aanzienlijk
toegenomen en ondanks het oorspronkelijk karakter van
de vermakelijkheidsbelasting als bestemmingsheffing me
de ook door de financiële verhouding tussen Rijk en Ge
meente een budgetaire rol gaan spelen.
De heffingstechniek heeft nochtans de techniek der
vermakelijkheden niet kunnen bijhouden. De nieuwste
vormen van vermakelijkheden, hoewel zich ten volle ont
wikkelend op het gemeentelijk gebied en materieel geno
men zelfs vaak ten nadele van dit gebied, zoals bijvoor-
beeld bij het gemotoriseerde verkeer, vallen buiten het
bereik van de gemeentelijke vermakelijkheidsbelasting. Zo
heeft de gemeente naar het schijnt evenmin het recht een
precario in het leven te roepen op televisie-antennes, hoe
zeer deze dingen ook 't stadsbeeld schaden en slijtage aan
daken bevorderen, laat staan dat de koopprijs van tele
visietoestellen zou kunnen worden belast of opcenten op
de kijkgelden zouden kunnen worden geheven.
Het zien van films kan de gemeente slechts belasten,
wanneer dit collectief, dat wil zeggen in het openbaar
via de bioscoop, geschiedt; zodra dit zien individueel
plaats heeft bij de kijkers thuis door projectie langs elec-
tronische weg en tegen een centraal geheven vergoe
ding staat de gemeente machteloos.
Kortom de gehele moderne ontwikkeling van de ver
makelijkheden valt voor het grootste deel buiten de ge
meentelijke autonomie en voltrekt zich dus zonder de last
van deze extra heffing.
De gemeentelijke autonomie is met betrekking tot de
film eveneens zonder betekenis. De toekomstige ontwik
keling van de film gaat daarentegen vermogens verslin
den, èn in de productie èn in de exploitatievorm èn in het
klimaat nodig voor een gezond filmleven. Hier liggen ta-