Openbare les van pater Dirkse S.CJ. De directeur van de Katholieke Film Actie, pater J. P. Dirkse S.C.J.. heeft op Dinsdag 3 Januari bij de aanvaar ding van het ambt van lector in de filmkunde aan de Jan van Eyck-Academie te Maastricht een openbare les gege ven over het onderwerp Ordening van de Chaos. Pater Dirkse gaf daarin een serie boeiende beschouwingen met betrekking tot de ontwikkeling van de filmkunst, waaruit wij gaarne een gedeelte in het Bondsorgaan overnemen. Pater Dirkse herinnerde er in zijn openbare les aan, dat reeds vrij spoedig na het ontstaan van de film bleek, dat het ontlenen van beelden aan de werkelijkheid een or dening postuleerde, omdat anders de film in de verveling van het wel bewegende maar niet afwisselende beeld zou ten ondergaan. Waren de eerste proeffilmpjes van de ge broeders Lumière niet meer dan korte werkelijkheidsrepro- ducties, vervaardigd met een volkomen statische camera, bij het langer worden van de filmbanden bleek een der gelijke opname-techniek niet meer houdbaar. En niet al leen om technische redenen, maar eerst en vooral omdat juist het bewegende beeld zelf een dosering van diverse typen van beelden schijnt te eisen. Elke beweging roept als het ware een contrasterende beweging op, zosls de ene muzikale klank dringend om de andere vraagt. Reeds vanaf de eerste jaren van de film is dan ook de beeldwisseling als volkomen normaal aanvaard, al was het alleen maar om de aandacht van de toeschouwer geboeid te houden. Een noodzaak, die steeds urgenter werd, naarma te de jonge film in lengte groeide. Incidentele pogingen, die de film tot een louter reproductieve dienares van het toneel wilden maken, waren tot een uitermate kortstondig bestaan gedoemd. Ze hebben de normale ontwikkeling hoogstens gehinderd, nooit verhinderd. Het tijdvak tussen 1920 en 1930 is in de filmhistorie de grote ontdekkingsperiode geworden van een nieuw uit drukkingsmiddel, waarvan het wezen volgens de kwalifi catie van een der eerste en meeste lucide theoretici, Louis Delluc, niets anders is dan het samenstel van betrekkingen, dat ontstaat als bewegende beelden met elkaar in verband morden gebracht. Het is het tijdvak van aanvankelijk aar zelend, later met steeds meer overtuiging geponeerde theo- riën, voortvloeiend uit een experimentele filmproductie, die men voor een dergelijke korte periode niet anders dan opvallend intens en omvangrijk kan noemen. Met name in Frankrijk, Duitsland en Rusland bloeiden uit experiment en discussie, uit ervaring en redenering verworvenheden cp, die ook nu nog in onverflauwde mate de grondslagen vormen van films, die aan het beste van de menselijke geest en van de menselijke bezieling gestalte weten te ge ven. Deze ontwikkeling is beslist geen gemakkelijke geweest. In feite is ze geschied dwars tegen een steeds machtiger wordende commerciële industrie in, die er belang bij had cie film gelieerd te houden aan het toneelmatige, aan het literaire, die er alle belang bij had meer plaats in te rui men aan de bestseller en de populaire acteur dan aan de persoonlijke bezieling van de filmkunstenaar. Deze ontwikkeling zou evenmin tot stilstand gebracht «orden door de komst van de geluidsfilm rond 1927, voor velen een nog gereder aanleiding om zich neer te leggen bij de toneelmatigheid van gereproduceerde actie. De nieu we expressievorm had echter teveel levenskracht om zich in een dergelijk compromis gewonnen te geven. Wederom gaan zoekers aan het werk. De werkelijke ge luidsfilm is er, volgens Bela Balazs, nog niet, op enkele alleenstaande uitzonderingen na. Maar er zijn voldoende tekenen, die op haar komende ontwikkeling wijzen. Elke expressievorm, elke kunst, doet niet anders dan een be paalde chaos ordenen. Het zal aan de geluidsfilm zijn ons mede te bevrijden van de hoorbare chaos, zoals de geluid loze film de zichtbare chaos ordende. Men moet de indi viduele geluiden van het leven, hun zin en hun zeggings kracht gaan ontdekken. Dat vraagt vooral een bewust en zinrijk gebruik van de geluidsclose-up en de geluidsmon tage, terwijl ook de stilte, althans daar waar geluid zou kunnen worden gehoord, een acoustisch effect van hoge dramatische kracht kan betekenen. En tenslotte geeft ook het samengaan van beeld en geluid aan beide een nieuwe dimensie. Als men kritiek zou willen leveren op deze gedachten van de grote Hongaarse theoreticus, dan zou het, aldus pater Dirkse, deze moeten zijn: De geluidsfilm is er en niet als een uitzonderlijk curiosum. Soms fragmentair, maar soms ook in de volste consequentie. Ook in ons land, ge tuige het werk van verschillende voortreffelijke filmers. Films als „Houen Zo", Prijs de Zee" en „Faja Lobbi" van Herman van der Horst zijn evenzovele consequente en zonder enig compromis volgehouden pleidooien voor du talloze mogelijkheden, die in een selectieve ordening van de ons omringende geluidschaos voor de filmische expressie besloten liggen. Evenmin werd de zojuist geschetste ontwikkeling tot stilstand gebracht door de opvallend snelle toeneming van het kleurgebruik in de film. Ofschoon gekleurde film beelden zeker geen novum in de filmhistorie mochten heten reeds in de allereerste jaren kende men met de hand gekleurde films bleken zij vooral na 1935 aan zienlijk aan populariteit (en dus ook aan commercieel belang) gewonnen te hebben. De evolutie voltrekt zich inmiddels verder. In de na oorlogse periode en vooral in het laatste decennium ont slaan onder invloed van nieuwe technieken als deep-focus en cinemascope of door een sterkere sociale bekommer nis nieuwe theorieën, die het tot dan toe verworvene lijken te ontwrichten of tenminste twijfelachtig te maken. De camera-stylo beweging in Frankrijk en de Free- Cinema in Engeland pogen de aandacht af te trekken van de filmische vormgeving ten behoeve van het door de film meegedeelde, terwijl de zogenaamde „Nouvelle vague" in sommige van haar representanten het accent bijna \elledig legt op de mise-en-scène als allesomvattend ex pressiemiddel. Sommigen spreken zelfs van het einde van de montage als het grote ordeningsbeginsel van de filmi sche expressie. Het is tenslotte de film zelf, die het krachtigste antwoord geeft. Niet alleen zijn de beste produkten van de camera- stylo, Free-Cinema of mise-en-scène-richtingen die, welke het nauwste aanknopen bij de verworvenheden van de eerste avantgardisten, maar ook blijkt in de uitermate boeiende ontdekkingstocht naar de expressieve mogelijk heden van het filmmedium de natuurlijke evolutie eveneens gestadig voort te bouwen op deze verworvenheden. Zo is door de jaren heen het werk van de filmer, althans van de filmer, die in het filmmedium zijn vertrouwd uit drukkingsmiddel ziet, steeds meer geworden een her- 14

Historie Film- en Bioscoopbranche

Film | 1961 | | pagina 15