2. Indien bij de openbare vertoning van een film, ten aanzien
waarvan het bepaalde in artikel 16a, derde lid, niet van toepassing
is, niet op eerste aanvraag en ten genoegen van de personen, be
doeld in artikel 23, de voor deze film afgegeven keuringskaarten
getoond worden, is de burgemeester bevoegd de vertoning van de
film te verbieden, totdat de keuringskaarten door of vanwege hem
zijn gezien en in orde bevonden.
Een nieuwe vergaande 'bevoegdheid van de minister wordt ge
schapen in een nieuw artikel:
Artikel 19a. Onze Minister van Binnenlandse Zaken is bevoegd,
in bijzondere omstandigheden de openbare vertoning van alle, dan
wel van niet door die Minister bepaaldelijk aangewezen films voor
een door hem te bepalen tijdsduur te verbieden.
Erkende instellingen
Interessant is een confrontatie van de tekst van artikel 20 in de
wet en in het wetsontwerp. In de wet luidt deze tekst:
Art. 20. Instellingen of vereenigingen, welke blijkens hare sta
tuten zich ten doel stellen het voorkomen o) bestrijden van de
zedelijke en maatschappelijke gevaren, aan bioscoopvoorstellingen
verbonden, kunnen door Onzen met de uitvoering dezer wet belas
ten MiniMer als zodanig worden erkend.
Het wetsontwerp geeft de volgende tekst:
Artikel 20. Instellingen of verenigingen, welke blijkens haar
statuten zich ten doel stellen, hetzij de zedelijke of maatschappe
lijke gevaren, welke volgens haar inzicht aan bioscoopvoorstellingen
verbonden kunnen zijn, te bestrijden, hetzij het vertonen van films
van artistieke, religieuze of culturele strekking te bevorderen, kun
nen door Onze Minister van Binnenlandse Zaken als zodanig wor
den erkend.
Materieel onveranderd is de tekst van artikel 21 in het wets
ontwerp:
Artikel 21. 1. De houder van een vergunning kan aan een
erkende instelling of vereniging, als bedoeld in artikel 20, schrif
telijk mededelen dat hij voor de door hem ondernomen openbare
bioscoopvoorstellingen het bijzonder toezicht van die instelling of
vereniging aanvaardt.
2. Een mededeling, als in het vorige lid bedoeld, kan betrek
king hebben hetzij op alle door de houder van een vergunning
ondernomen openbare bioscoopvoorstellingen, hetzij op openbare
bioscoopvoorstellingen, welke door hem op bepaalde dagen of uren
worden ondernomen.
3. Degene die een mededeling, als in het eerste lid bedoeld,
heeft gedaan, kan daarop te allen tijde terugkomen. Hij doet daar-
van onverwijld in het openbaar aankondiging.
4. Openbare bekendmakingen omtrent het bijzonder toezicht
van een ingevolge artikel 20 erkende instelling of vereniging mogen
uitsluitend worden gedaan, voor zoverre en voor zolang een mede
deling, als in het eerste lid bedoeld, van kracht is.
5. Onverminderd het bepaalde in de artikelen 16a en 17 wor
den, zolang het in het eerste lid bedoelde bijzondere toezicht van
kracht is, door degene die dat toezicht heeft aanvaard, hetzij alge
meen, hetzij op de overeenkomstig het tweede lid aangegeven da
gen of uren, films slechts in openbare bioscoopvoorstellingen ver
toond, voorzover die zijn toegelaten door de instelling of vereniging,
met dat toezicht belast.
6. Degene, die op de voet van het bepaalde in het eerste lid
het daar bedoelde toezicht heeft aanvaard, is verplicht ten behoeve
van de person3n, voor de uitoefening van het bijzonder toezicht
aangewezen, te allen tijde één zitplaats vrij te houden, van waar
het vertonen van films volledig en zonder bijzondere inspanning
kan worden gevolgd.
De artikelen 23, 24 en 25 vervallen.
De voorgestelde tekst van artikel 26 luidt:
Artikel 26. Met het toezicht op de naleving van deze wet en
met de opsporing van de overtredingen, bedoeld in artikel 28a,
zijn, behalve de in artikel 141 van het Wetboek van Strafvordering
bedoelde ambtenaren, belast:
1°. de voorzitter en de leden van de Rijkscommissie Filmkeu
ring
2 de personen, aangewezen door Onze Minister van Binnen
landse Zaken:
3°. de voorzitter en de leden van de plaatselijke commissies
van toezicht, bedoeld in artikel 18:
4. de personen, aangewezen door burgemeester en wethouders.
Het nieuwe element hierin is het punt 2e.
De sterke arm
Ten aanzien van de be\oegdheid van de personen, genoemd in
artikel 26. om zich met 'behulp van de sterke arm toegang te ver
lenen tot alle plaatsen, waarvan moet worden vermoed, dat er bio
scoopvoorstellingen worden gegeven bepaalt het wetsontwerp in
artikel 27, derde lid:
Is de plaats tevens een woning of alleen door een woning toe
gankelijk, dan treden zij deze tegen de wil van de bewoner niet
binnen, tenzij vergezeld van de kantonrechter, van de hoofdcommis
saris of commissaris van politie of van de burgemeester der ge
meente, ofwel voorzien van een algemene of bijzondere schriftelijke
last van de procureur-generaal bij het gerechtshof of van de offi
cier van justitie of van een bijzondere schriftelijke last van een
zijner hulpofficieren.
In de bestaande wet luidt deze tekst:
3. Is de plaats tevens eene woning of alleen door eene woning
toegankelijk, dan treden zij deze tegen den wil des bewoners niet
binnen dan op algemeenen of bijzonderen schrifuelijken last van
den Burgemeester en in tegenwoordigheid hetzij van den Burge
meester, hetzij van den kantonrechter, hetzij van den commissaris
van politie.
Aan artikel 27 wordt een nieuw lid toegevoegd, luidende:
4. Zij zijn verplicht een geheim te bewaren, hetwelk hun bij het
verrichten van hun taak is bekend geworden, voor zover deze ge
heimhouding niet in strijd is met de overige bepalingen van deze
wet of met enig ander wettelijk voorschrift.
Ingevoegd wordt een artikel 27a, waarvan de bepalingen gedeel
telijk zijn ontleend aan het vervallen artikel 7 van de Bioscoopwet
en gedeeltelijk aan het Bioscoopbesluit. Het artikel luidt:
Artikel 27a. 1. De houder van een vergunning, 'bedoeld in
artikel 1, eerste lid, is verplicht ten behoeve van de in artikel 26
bedoelde personen te allen tijde één zitplaats vrij te houden, van
waar de voorstelling volledig en zonder bijzondere inspanning kan
worden gevolgd.
2. De personen, bedoeld in het vorig lid, mogen ook een andere
onbezette plaats innemen.
3. De in het eerste lid bedoelde zitplaats wordt zo nodig door
of vanwege de burgemeester aangewezen.
4. De in het eerste lid bedoelde personen zijn desgevraagd ver
plicht, vóór zij de in het eerste en tweede lid bedoelde zitplaats
innemen, hun legitimatiekaart te vertonen.
In artikel 28 zijn een aantal wijzigingen aangebracht.
Het eerste lid wordt gelezen
1. Indien de personen, bedoeld in artikel 26, bevinden, dat deze
wet op enig punt niet wordt nageleefd, of dat enige overtreding
wordt begaan, als bedoeld in artikel 28a, maken zij, onverminderd
de bepalingen van het Wetboek van Strafvordering, van hun be
vinding zo spoedig mogelijk verslag op en doen zij dit toekomen
aan de burgemeester en aan de voorzitter van de Rijkscommissie
Filmkeuring.
Na het eerste lid wordt een nieuw lid ingevoegd, luidende:
2. Bevinden zij, dat bij een bioscoopvoorstelling personen aan
wezig zijn, te wier aanzien niet voldoende aannemelijk is, dat zij
de voor de toegang vereiste leeftijd bezitten, dan is de houder der
vergunning of degene, die de vertoning geeft op hun aanwijzing
verplicht, deze personen onverwijld te verwijderen of te doen ver
wijderen.
Het tweede lid wordt genummerd: 3, en gelezen:
3. De houder der vergunning of degene, die de vertoning geeft,
levert aan de personen, bedoeld in artikel 26, op hun aanvraag
onverwijld geheel of gedeeltelijk elke film ter inbeslagneming uit,
welke hij onder zich heeft, in de toestand, waarin die is vertoond,
toen de overtreding werd geconstateerd.
Het derde lid vervalt. De tekst daarvan in de bestaande wet
luidt:
3. Behoudens bij overtreding van art. I, eerste lid, wordt de
film door den Burgemeester teruggegeven aan den houder der ver
gunning, die de film heeft uitgeleverd, zoodra deze voor de admi
nistratieve procedure, bedoeld in de artikelen 10, 11, 12 of 13 niet
meer nodig is. De houder is verplicht op aanvraag van den Burge
meester of den commissaris van politie opnieuw een voorstelling te
geven van de uitgeleverde film in den staat waarin die zich bevindt
en naar de aanwijzingen, hem daarbij door den Burgemeester of
den commissaris van politie te geven.
Strafbepalingen
Tenslotte worden in het wetsontwerp na artikel 28 vier artikelen
ingevoegd ter vervanging van de vervallen artikelen 23, 24 en 25.
De tekst is aanzienlijk verduidelijkt en verbeterd, doch materieel
zijn geen veranderingen aangebracht. De nieuwe artikelen luiden:
47