IN AANMERKING NEMENDE:
dat eiseres bij request d.d. 22 september 1960 een geschil contra
gedaagde heeft aanhangig gemaakt, van welk request een afschrift
aan dit vonnis is gehecht en dat wordt beschouwd als hier te zijn
ingelast
dat de Commissie partijen tijdig heeft opgeroepen om te ver
schijnen op haar zitting, gehouden op 12 oktober 1960 op het
Bondsbureau. Jan Luykenstraat 2 te Amsterdam:
dat aldaar verschenen zijn de heer H. S. Heshusius, gemachtigde
van eiseres en F. Buchholz, gedaagde;
dat de heer H. S. Heshusius namens eiseres in hoofdzaak heeft
verklaard, dat gedaagde aan eiseres is verschuldigd, zijnde
het restant van het saldo van per 1 januari 1952; gedaag
de heeft eiseres op 21 januari, 14 maart en 23 mei 1953 respectie
velijk en f betaald, waaruit blijkt, dat ge
daagde de vordering niet betwist;
dat gedaagde in hoofdzaak hierop heeft geantwoord, dat hij de
afgelopen jaren geen zaken heeft gedaan met eiseres, dat hij van
de door eiseres genoemde betalingen niet op de hoogte is en dat
hij in 1953 nog onder beheer stond;
dat de heer H. S. Heshusius namens eiseres tenslotte heeft ver
klaard, dat de relatie van gedaagde en zijn beheerder eiseres niet
regardeert en dat eiseres bij haar vordering persisteert;
dat de Commissie besloten heeft eiseres drie maanden de gele
genheid te geven om schriftelijk bewijsmateriaal te produceren;
dat eiseres aan de Commissie een tiental stukken heeft gezonden
met een begeleidende brief d.d. 6 december 1960, die aan dit vonnis
zijn gehecht en die beschouwd worden hier te zijn ingelast;
dat van deze bescheiden afschriften zijn gezonden aan gedaagde;
dat deze op deze stukken commentaar heeft geleverd in zijn brief
d.d. 27 januari 1961, die aan dit vonnis is gehecht en die beschouwd
wordt hier te zijn ingelast;
OVERWEGENDE:
dat eiseres donateur was van de Nederlandsche Bioscoop-Bond,
toen zij het geschil tegen gedaagde aanhangig maakte en gedaagde
lid van de Nederlandsche Bioscoop-Bond is en dat, ingevolge artikel
32 der Statuten en artikel 1 van het Arbitrage-Bondsreglement van
de Nederlandsche Bioscoop-Bond, alle geschillen tussen leden en
donateurs van de Bond onderling met uitsluiting van de burgerlijke
rechter zijn onderworpen aan de Bondsarbitrage, zoals die is ge
regeld in dat arbitrage-reglement:
dat dus de Commissie van Geschillen bevoegd is van het onder
havige geschil kennis te nemen en daarin uitspraak te doen als
arbitragecollege, welks beslissingen vatbaar zijn voor hoger beroep
bij de Raad van Beroep van de Nederlandsche Bioscoop-Bond;
dat eiseres bij haar brief d.d. 6 december 1960 bescheiden heeft ge
voegd, waarmede zij wil aantonen, dat gedaagde persoonlijk met
eiseres zaken deed en op de hoogte is van de bestaande schulden;
dat bij deze bescheiden zich echter geen copie-facturen bevinden,
waaruit de leveranties zouden blijken:
dat gedaagde eiseres steeds verzocht heeft om hem specificaties
van de vordering toe te zenden;
dat eiseres ruimschoots de gelegenheid heeft gehad om haar vor
dering met bewijzen te staven;
dat zij in gebreke is gebleven deze aan de Commissie over te
leggen, aangezien de door eiseres geproduceerde stukken niet als
afdoende bewijzen van het bestaan ener vordering kunnen worden
beschouwd:
dat derhalve eiseres de rechtmatigheid van haar vordering niet
heeft aangetoond;
dat dus eiseres haar vordering moet worden ontzegd en dat
eiseres moet worden veroordeeld tot betaling van de geschilkosten
RECHT DOENDE ALS GOEDE MANNEN NAAR BILLIJKHEID;
ONTZEGT eiseres haar vordering;
VEROORDEELT eiseres tot betaling van de geschilkosten, bedra
gende 50,
Aldus gewezen te Amsterdam op 15 mei 1961.
----O ----
De COMMISSIE VAN GESCHILLEN (DERDE KAMER) van
de Nederlandsche Bioscoop-Bond heeft het volgend arbitraal vonnis
gewezen inzake:
N.V. MELIOR FILMS, gevestigd te 's-Gravenhage en kantoor-
houdende aldaar aan de Jan van Nassaustraat 84, eiseres, contra
RIOFILMS N.V., gevestigd te 's-Gravenhage en kantoor houdende
aldaar, aan de Fultonstraat 77, gedaagde.
De Commissie van Geschillen (Derde Kamer) van de Neder
landsche Bioscoop-Bond, volgens de Statuten en het Arbitrage-
Reglement van die Bond benoemd en aangewezen als arbitrage
college voor de beslechting van geschillen tussen leden van de Bond
onderling:
IN AANMERKING NEMENDE:
dat eiseres bij request d.d. 9 maart 1961 een geschil contra gedaag
de heeft aanhangig gemaakt, van welk request een afschrift aan
dit vonnis is gehecht en dat beschouwd wordt als hier te zijn in
gelast
dat gedaagde met een brief d.d. 23 maart 1961, waarvan een af
schrift aan dit vonnis is gehecht en dat beschouwd wordt als te
zijn ingelast, aan de Commissie heeft medegedeeld, dat gedaagde
nooit met eiseres iets te maken heeft gehad en het geschil derhalve
ingetrokken dient te worden;
dat eiseres, hiervan in kennis gesteld, met haar brief d.d. 26
maart 1961 heeft medegedeeld, dat bij de affaire, waarop het ge
schil betrekking heeft, de heer Arts in diens kwaliteit van directeur
van gedaagde betrokken is, weshalve eiseres gedaagde aansprakelijk
stelt; dat een afschrift van deze brief van eiseres aan dit vonnis
is gehecht en beschouwd wordt als hier te zijn ingelast;
dat de Commissie partijen tijdig heeft opgeroepen tot haar zitting,
gehouden op maandag 15 mei 1961 op het Bureau van de Neder
landsche Bioscoop-Bond, Jan Luykenstraat 2 te Amsterdam
dat aldaar verschenen zijn de heer R. A. van Mourik, directeur
van eiseres en de heer A. A. J. Arts, directeur van gedaagde;
dat de heer Van Mourik namens eiseres in hoofdzaak heeft ver
klaard, dat eiseres copieën van de films „Heimatglocken" en „Ge-
liebtes Fraulein Doktor' aan gedaagde heeft uitgeleend om de films
te tonen aan een Belgische filmverhuurder; dat gedaagde de copieën
niet heeft teruggezonden; dat eiseres gedaagde met haar brief d.d. 4
maart 1961 heeft gesommeerd de films uiterlijk op 8 maart 1961
terug te geven, met dien verstande, dat eiseres, indien aan de som
matie geen gevolg zou worden gegeven, gedaagde een huurprijs van
per dag per film zou berekenen; dat gedaagde desondanks
met het terugzenden der films in gebreke is gebleven, weshalve
eiseres zulks ter aanvulling van haar schriftelijke eis vordert
teruggave van de copieën der onderhavige films en voorts als film-
huur per dag per film van 8 maart 1961 af tot de dag
van terugbezorging der films of zoveel minder als de commissie
billijk acht;
dat de heer A. A. J. Arts namens gedaagde hierop in hoofdzaak
heeft geantwoord, dat hij niet als directeur van gedaagde, maar als
agent van König Film te München de films in kwestie in ontvangst
heeft genomen; dat hij namelijk in overeenstemming met zijn prin
cipaal, König Film, de copieën der films, die eigendom zijn van
König Film, bij eiseres heeft gevraagd om ze aan een Belgische
filmverhuurder te laten zien; dat eiseres, wier licentiecontract be
treffende deze films reeds was geëxpireerd, geen enkel recht op
deze films meer kan uitoefenen; dat gedaagde in ieder geval in
deze affaire niet aansprakelijk kan worden gesteld;
dat de heer Van Mourik namens eiseres hiertegenover in hoofd
zaak heeft gesteld, dat de heer Arts reeds in 1952 directeur van
gedaagde is geworden en in deze kwaliteit zaken op filmgebied
doet; dat eiseres nimmer copieën van films in handen geeft van
personen of zaken, die geen lid van de Nederlandsche Bioscoop-
Bond zijn; dat als een niet-lid om de een of andere reden een film
van eiseres wenst te zien, eiseres daartoe alleen medewerking ver
leent, op voorwaarde, dat de vertoning plaatsvindt in een showroom
of een bioscoop van een van de Bondsleden, zodat eiseres de zeker
heid heeft, dat de film alleen in handen komt van een Bondslid;
dat eiseres zeker geweigerd zou hebben de heer Arts de films in
kwestie ter hand te stellen, indien deze had te kennen gegeven, dat
hij niet optrad als directeur van gedaagde, maar als agent van König
Film, die geen lid van de Bond is; dat overigens eventuele kwes
ties tussen eiseres en König Film, met het onderhavige geschil niets
te maken hebben;
dat de heer Arts namens gedaagde ten slotte in hoofdzaak heeft
verklaard, dat het eiseres bekend is, dat hij reeds acht jaren als
agent van König Film optreedt; det de copieën in kwestie eigen
dom zijn van König Film; dat eiseres op deze copieën geen recht
heeft;
142