Brandbeveiligingsvoorschriften
Het vorenstaande betekent, dat de lichtverliezen aan de
zijkanten van het beeld gemeten op de punten B en C bij
geen enkel van de gangbare projectiesystemen meer dan
30 mogen bedragen. Bij de huidige stand van de
techniek is dit steeds te bereiken. Verder dient de gereflec
teerde helderheid, gemeten in het midden van het beeld
tussen 100 en 160 apostilb te liggen, hetgeen eveneens
gemakkelijk haalbaar is, indien men althans met zijn tijd
is meegegaan en over de nodige moderne technische
hulpmiddelen beschikt. Het projectiescherm speelt bij een
en ander een voorname rol, daar van zijn kwaliteit de
mate van reflectie afhankelijk is. Het is wellicht goed op
deze plaats nogmaals de samenhang tussen de lichtstroom,
de verlichtingssterkte en de gereflecteerde helderheid
nader te verklaren.
De lichtbron levert via het objectief een bepaalde
lichtstroom die zich naar het projectiescherm beweegt, de
lichtbundel dus. Deze lichtstroom wordt aangeduid met
de eenheid lumen (lm).
Het licht valt op het scherm en veroorzaakt daar een
bepaalde verlichtingssterkte, welke wordt aangeduid met
met de eenheid lux (lx).
Het opvallende licht wordt vervolgens via het scherm
naar de toeschouwers gereflecteerd en men noemt dit
afkomende licht de gereflecteerde helderheid, aangeduid
met de eenheid apostilb (asb).
Nu kan men de verlichtingssterkte berekenen door de
oppervlakte van het scherm in vierkante meters te delen
op de lichtstroom, die gewoonlijk door de leverancier van
de lichtbron wordt opgegeven. Is er bijvoorbeeld sprake
van een lichtstroom van 3000 lm en van een doekopper
vlak van 20 m-. dan is de gemiddelde verlichtingssterkte
Onder andere de booglamspiegels vormen een belangrijk onder
deel bij het verwezenlijken van een juiste doekbelichting. Het
onderhoud en de instelling daarvan vereisen de nodige zorg wil
men althans een zo gunstig mogelijk rendement van zijn lichtbron
hebben. Uiteraard spelen bij dit laatste diverse andere factoren
eveneens een voorname rol.
150 lx. Meet men met een luxmeter in het midden van het
scherm 150 lux dan kan door vermenigvudiging met het
doekoppervlak de lichtstroom worden bepaald.
Het gereflecteerde licht hangt uiteraard nauw samen
met het projectiescherm. Diffuse schermen hebben, zoals
bekend, een reflectiefactor die steeds kleiner is dan 1,
omdat een deel van het licht, door reflectie in alle rich
tingen, verloren gaat. Schermen met gerichte reflectie
hebben daarentegen steeds een reflectiefactor van meer
dan 1, doordat hier een zekere bundeling van het licht
optreedt, een soort concentratie of versterking dus.
De reflectiefactor van een goed diffuus scherm is ge
woonlijk 0,8. Vermenigvuldigt men de verlichtingssterkte
met deze reflectiefactor, dan verkrijgt men de gereflec
teerde helderheid in apostilb. Bovengenoemd geval met
een verlichtingssterkte van 150 lux levert bij gebruik van
een diffuus scherm met een reflectiefactor 0,8, een gere
flecteerde helderheid op van 120 asb, hetgeen dus binnen
de zoeven genoemde grenzen ligt.
Past men hier een gericht scherm toe met bijvoorbeeld
een reflectiefactor 1,6, dan wordt de gereflecteerde hel
derheid 150 x 1,6 is 240 asb, hetgeen veel te veel is. Er
zou dan sprake zijn van hinderlijke overbelichting die
vooral in de lichte partijen van het beeld met flikkerver
schijnselen gepaard zal gaan. In zulk een geval dient men
dus geen gericht scherm toe te passen of moet. indien het
scherm reeds aanwezig is, de lichtstroom worden ver
kleind.
Ter algemene informatie zij aan deze uiteenzetting nog
toegevoegd dat een nuttige lichtstroom van 5000 lm of
meer, met de moderne lichtbronnen, waaronder ook de
H.I. koolbooglamp, gemakkelijk te bereiken is. L.I. licht
bronnen daarentegen komen in het gunstigste geval niet
hoger dan ca. 4000 lm en moeten dan ook langzamerhand
voor gebruik in bioscopen als verouderd worden be
schouwd.
Door een speciale commissie, waarin ook vertegenwoor
digers van het bedrijf zitting hadden, zijn onlangs enige
aanvullingen aangebracht in de richtlijnen, welke door de
Bijksbrandweerinspectie op het gebied van de veiligheid
in bioscopen worden gehanteerd. Deze aanvullingen heb
ben speciaal ten doel het gebruik van programma-auto
maten in de cabine mogelijk te maken.
De nieuwe bepalingen komen er op neer, dat wanneer
gebruik wordt gemaakt van een cabine-automaat, deze
zodanige voorzieningen moet bevatten, dat indien de film
tot stilstand komt, breekt of in brand geraakt, wanneer het
projectielicht uitvalt of zich in de cabine brand- of rook-
verschijnselen voordoen, automatisch het zaallicht geheel
of gedeeltelijk wordt ontstoken.
Voorts is in de gewijzigde tekst de kleur van de glas
ruiten die zich in de transparantverlichting bevinden, ge
wijzigd van rood in groen. Dit laatste betekent min of
meer een aanpassing aan de praktijk welke zodanig is,
dat de leveranciers van noodverlichtings-installaties er
reeds geruime tijd geleden toe zijn overgegaan de toepas
sing van de kleur groen in de transparantverlichting te
propageren.
378