E.E.G.-richtlijn inzake filmbedrijf
Hieronder laten wij de tekst volgen
van het ontwerp „Eerste richtlijn in
zake het filmbedrijf", dat de Europese
Commissie van de Europese Economi
sche Gemeenschap bij de Raad van
Ministers heeft ingediend:
De Raad van de Europese Economische
Gemeenschap.
Gelet op de bepalingen van het Verdrag
en met name op artikel 63, lid 2,
Gelet op de bepalingen van het Alge
meen programma voor de opheffing van de
beperking van het vrij verrichten van dien
sten en met name titel V-C-c,
Gezien het voorstel van de Commissie,
Gezien het advies van het Economisch
en sociaal comité,
Gezien het advies van het Europese
Parlement,
Overwegende dat het verkeer van films
tussen de lid-staten wat betreft distributie
en verhuur valt onder de bepalingen van
het Algemeen programma voor de ophef
fing van de beperkingen van het vrij ver
richten van diensten;
Overwegende dat de totstandkoming van
een gemeenschappelijke markt voor het
filmbedrijf een aantal vraagstukken op
werpt, die in de loop van de overgangs
periode geleidelijk opgelost zullen wor
den en dat de opheffing van de import
beperkingen van films slechts een van de
aspecten is van het algemeen vraagstuk
van het filmbedrijf;
Overwegende dat titel V-C-c van het
Algemeen programma op het gebied van
de films voorschrijft, dat de bilaterale
contingenten die bij de inwerkingtreding
van het Verdrag tussen de lid-staten be
stonden, met een derde zullen worden ver
hoogd in de staten waar beperkende
maatregelen bestaan inzake de invoer van
belichte en ontwikkelde films met het oog
op de distributie en exploitatie daarvan;
Overivegende dat het teneinde een juiste
toepassing van deze richtlijn te verzekeren
nodig is enerzijds nader te omschrijven
wat onder films moet worden verstaan en,
rekening houdend met het feit dat de
contingenten worden vastgesteld aan de
hand van de nationaliteit, anderzijds ge
meenschappelijke criteria te bepalen voor
het vaststellen van de nationaliteit van de
films uit de lid-staten, onverminderd de
later te nemen maatregelen voor de alge
hele vrijmaking van de dienstverrichtin
gen op het gebied van de film;
Overwegende dat de huidige liberali
satie op het gebied van de distributie, de
exploitatie en het verkeer van niet aan
bilaterale contingenten onderhevige films
geconsolideerd dient te worden;
Overivegende dat de overmakingen met
betrekking tot de in deze richtlijn genoem
de transacties worden vrijgemaakt voor zo
ver zij dit nog niet zijn krachtens artikel
106 lid 1 of ingevolge de tweede richtlijn
inzake de toepassing van artikel 67 van
het Verdrag betreffende de vrijmaking
van het kapitaalverkeer (Publikatieblad
van de Europese Gemeenschappen van
blz. welke de richt
lijn van 11 mei 1960 aanvult en wijzigt
(Publikatieblad van de Europese Gemeen
sehappen van 12 juli 1960, blz. 919-932)
en dat derhalve het verbod of de belem
meringen van overmakingen worden op
geheven, zowel bij overmakingen voor
betalingen uit hoofde van dienstverrich
ting als die van de financiële middelen,
die voor de uitvoering van de dienstver
richting noodzakelijk zijn;
Heeft de volgende richtlijn vastgesteld:
Artikel 1
De maatregelen tot toepassing van deze
richtlijn strekken ten gunste van diege
nen die onder titel I van het Algemeen
programma voor de opheffing van de be
perkingen van het vrij verrichten van
diensten vermeld zijn. De films waarop
deze richtlijn betrekking heeft zijn die
welke beantwoorden aan de voorwaarden
van artikel 2 en die met inachtneming
van de artikelen 3 en 4 geacht worden de
nationaliteit te bezitten van een lid-staat
van de Europese Economische Gemeen
schap.
Artikel 2
Onder een film verstaat men een cine
matografisch voltooid werk, bestemd voor
projectie in het openbaar of in besloten
kring, en het geheel van immateriële rech
ten die het economisch gebruik ervan
mogelijk maken.
a) Tot de lange films worden gere
kend films met een lengte die niet minder
is dan 1600 m bij formaat 35 mm;
b) tot de korte films worden gerekend
films met een lengte van minder dan 1600
m bij formaat 35 mm;
c) tot de journaals worden gerekend
films waarvan de gemiddelde lengte niet
minder is dan 200 m bij formaat 35 mm
en die tot doel hebben periodieke voor
lichting, en filmkroniek over de feiten en
gebeurtenissen van de dag; een meter
kleurenfilm staat gelijk met 3 m zwart-
witfilm.
Voor de andere formaten wordt de leng
te verminderd of vermeerderd in verhou
ding tot het gebruikte formaat.
Artikel 3
Behoudens de bepalingen van artikel 4
van deze richtlijn die betrekking hebben
op tussen de lid-staten van de Europese
Economische Gemeenschap gesloten over
eenkomsten inzake coprodukties en on
verminderd de genomen en te nemen
maatregelen krachtens de artikelen 48 en
49 van het Verdrag en met name artikel 4
van Verordening nr. 15 van de Raad.
wordt een film geacht de nationaliteit
van een lidstaat te bezitten indien hij
voldoet aan de volgende voorwaarden:
De film moet vervaardigd zijn:
a) door een produktieonderneming als
bedoeld in titel I van het Algemeen pro
gramma voor de opheffing van de be
perkingen van het vrij verrichten van
diensten;
b) in geval van studio-opname, in
studio's die gelegen zijn op het grondge
bied van de Gemeenschap
c) in oorspronkelijke versie in de taal
van de betrokken lid-staat, met uitzonde
ring van die delen van de dialoog, die uit
hoofde van het scenario in een andere
taal geschreven kunnen zijn, en indien er
verschillende versies tot stand komen,
moet een dezer versies in de taal van de
betrokken lid-staat zijn gemaakt;
d) aan de hand van een scenario, van
een uitgewerkte dialoog en, als de muziek
speciaal voor de film is gecomponeerd,
van een partituur, geschreven door auteurs
die onderdaan zijn van de betrokken lid
staat of tot zijn cultuurkringen behoren;
e) onder leiding van een regisseur die
onderdaan is van de betrokken lid-staat
of tot zijn cultuurkring behoort;
f) met een groep creatieve medewer
kers, te weten: hoofdrolspelers, de came
raman, de geluidsingenieur, de chef-mon-
teur, de hoofddecorateur, die voor het
merendeel onderdanen zijn van de betrok
ken lid-staat of tot zijn cultuurkring be
horen.
De deelneming van onderdanen van an
dere lid-staten of van personen die beho
ren tot de cultuurkring van een van deze
lid-staten, aan de werkzaamheden bedoeld
onder d), e) en f), vormt geen beletsel
voor de erkenning van de nationaliteit
van de film indien deze hem wordt toe
gekend door de betrokken lid-staat.
De deelneming van onderdanen van
derde landen, die niet behoren tot de
cultuurkring van een der lid-staten, aan
de sub d) genoemde werkzaamheden en
tot maximaal tweevijfde van de sub f)
genoemde functies, vormt evenmin een
beletsel voor de erkenning van de natio
naliteit van de film, indien deze hem
wordt toegekend door de betrokken lid
staat.
Artikel 4
1. Films kunnen in coproduktie wor
den vervaardigd in het kader van over
eenkomsten die hetzij tussen lid-staten
van de Gemeenschap, hetzij tussen lid
staten en derde landen zijn gesloten.
412