220 V
o--
■o
De grote deeltjes zijn in verbrandingsgassen in grote
hoeveelheden aanwezig en verstoren zowel de vorming
als de verplaatsing van ionen in de kamer.
De Alphastralen worden voor een groot deel geabsor
beerd zodat er niet zoveel ionen worden gevormd als in
zuivere lucht; het belangrijkste is echter dat de zware
deeltjes wanneer deze zelf worden geïoniseerd zich lang
zamer in de kamer bewegen dan geïoniseerde lucht
deeltjes. Zij hebben dus meer tijd nodig om een van de
platen te bereiken, waardoor de waarschijnlijkheid groter
wordt dat deze deeltjes een tegengestelde geladen deeltje
ontmoeten en er weer een neutraal deeltje wordt ge
vormd. In fig. 4 is dit op eenvoudige wijze aangegeven.
Fig. 4a stelt een ionisatiekamer voor met zuivere lucht
en in fig. 4b bevinden zich in de kamer verbrandings
gassen. Als gevolg van 'hetgeen hierboven werd beschre
ven neemt de ionisatiestroom af en daar de ionisatie
kamer te vergelijken is met een weerstand, neemt de
schijnbare electrische weerstand van de kamer bij het
binnentreden van verbrandingsgassen toe.
Afbeelding 5 geeft een schematische voorstelling van
de beide ionisatiekamers. Kamer 1 staat via een rooster
in verbinding met de buitenlucht en is daardoor gemak
kelijk toegankelijk voor verbrandingsgassen. Het rooster
vormt gelijktijdig een electrode van de kamer. De tweede
kamer staat slechts via een kleine opening met de om
gevende lucht in verbinding; ook hier wordt de ene
electrode gevormd door de wand van de kamer en de
andere door een daarin aangebracht plaatje. De radium-
preparaten zijn met R.a. 1 en R.a. 2 aangegeven. De
electrodenafstand in kamer 2 is kleiner dan die in kamer
1 waardoor in kamer 2 de verzadiging reeds is bereikt
wanneer in kamer 1 de stroom nog stijgt. Beide kamers
zijn in serie geschakeld zoals uit fig. 6 duidelijk blijkt.
Fig. 7 geeft een opengewerkt model van de verbrandings
gasmelder.
In de kamers heerst een rustspanning van 90 volt die
dus ook is aangesloten op de hulpelectrode van de spe
ciale koud-kathode buis die in fig. 6 is getekend. Tussen
de kathode en de plaat staat een gestabiliseerde gelijk
spanning van 220 volt die niet voldoende is om de buis te
ontsteken. Wanneer echter de hulpelectrode een spanning
bereikt van 110 volt ontsteekt de buis wel en levert vol
doende stroom om een normaal relais te bekrachtigen
Fig. 7. Opengewerkt
model van de ver
brandingsmelder.
Dringt er dus rook door in de buitenste kamer van de
gasmelder en dit kan zoals gezegd veel gemakkelijker
in de buitenste dan in de binnenste kamer gebeuren
dan ontstaat er een spanningsverschil tussen de beide
kamers dat voldoende is om de 'hulpelectrode te doen
functioneren, waarna de buis een relais bekrachtigt dat
optische of acoustische alarmapparaten in bedrijf kan
stellen, resp. de programma automaat kan bedienen.
Teneinde de periodieke controle van de melders te
vergemakkelijken is elke melder voorzien van een alarm
indicator, bestaande uit een ingebouwd neonlampje, dat
bij alarm enkele malen per seconde oplicht waardoor
men dadelijk kan zien of de melder functioneert. Boven
dien kan men bij gebruik van meer gasmelders met be
hulp van deze indicator een nuttige aanwijzing krijgen
van de plaats van het begin van de brand.
De verbrandingsgasmelders bezitten geen open con
tacten, geen bewegende delen en geen onderdelen die
aan slijtage onderhevig zijn. Het risico van defecten is
dan ook miniem en een bijkomend voordeel is nog dat
indien de verbrandingsgassen uit de bewaakte ruimte
zijn verdwenen de melder weer bedrijfsklaar is zonder
dat daaraan iets behoeft te worden veranderd.
Fig. 8 geeft tenslotte nog een afbeelding van een Cer
berusmelder gemonteerd in een liftmachinekamer. In
dergelijke gevallen zijn de melders gewoonlijk aangesloten
op een alarmcentrale of zelfs rechtstreeks op een brand
weerkazerne hetgeen in ons geval niet direct noodzakelijk
Fig. 6. Schakelschema van de ver
brandingsmelder (zie tekst).
416