Activiteit
Zelffinanciering
Verzet
port. distributie en exploitatie in de lid-staten van de
E.E.G. van films van de andere lid-staten, die worden ver
toond in hun oorspronkelijke versie, al of niet getiteld in
de taal van de staat, waar zij worden vertoond. Vervolgens
zijn er regels gesteld betreffende de contingenten nage
synchroniseerde films en re-issues. De vrije import mag
niet door beperking van het aantal copieën etc. worden
gehinderd. Er mogen in het kader van deze liberalisatie
geen discriminerende fiscale maatregelen worden geno
men noch door heffing noch door ontheffing. De staten
zijn niet gehouden films toe te laten, indien deze niet zijn
voorzien van een certificaat van oorsprong, geleverd door
het land van herkomst.
De heer Bosman merkte op, dat in de filmproduktie-
landen bij de betrokken belangengroepen een koortsach
tige activiteit is ontstaan. Men heeft hier te maken met een
complex van belangen, dat front maakt. De steun- en
beschermingsmaatregelen in de verschillende landen lopen
sterk uiteen en het betreft objecten van een enorme om
vang. Een land als Italië kent een zeer grote steun. Alleen
al in Rome werken veertigduizend mensen in de film
industrie en de jaarlijkse deviezenopbrengst bedraagt wel
haast het drievoudige van onze gehele landelijke netto
recette. In Frankrijk kent men een geheel stelsel van
steunmaatregelen, die in de loop der jaren als het ware
verankerd zijn in het Franse filmbedrijfsleven. Daarente
gen is in Duitsland de steun praktisch nihil, met dien
verstande, dat de belasting de laatste jaren sterk is ver
minderd.
Er is dus nu reeds een grote strijd gaande in de drie
grote produktielanden om een bepaalde vorm van steun te
behouden en om bij het coördinatiebeleid de meest gun
stige voorwaarden te veroveren. Zeer binnenkort zal deze
aangelegenheid ongetwijfeld een ingewikkeld beleidspunt
worden voor de E.E.G.-instanties.
Het Hoofdbestuur, aldus de Bondsdirecteur, is het niet
eens met hen, die beweren, dat al deze vraagstukken ons
geen zorgen behoeven te baren, omdat wij op het stuk van
het filmbeleid een liberale politiek hebben gevoerd. Wij
zullen uiterst waakzaam moeten zijn, omdat de nationale
steunmaatregelen en de restricties via de E.E.G. zonder
twijfel onder een andere, Europese naam zullen terug
keren en dan wel zó, dat ook wij onder dezelfde noemer
zouden kunnen vallen. Dat zulks voor ons bedrijf een
aanzienlijke stijging van de inkoop zou kunnen beteke
nen, lijdt geen twijfel.
Zo was het opmerkelijk, dat begin mei van het vorig jaar
in Cannes in een vergadering van producenten, verenigd in
het kort tevoren opgerichte C.I.C.E., een speciale produ
centenorganisatie van de E.E.G.-landen die haar domicilie
heeft in Brussel en waarin ook wij vertegenwoordigd zijn,
een project uit de lucht is komen vallen ter zogenaamde
zelffinanciering. In dit project werd verklaard, dat de
producenten hadden kunnen constateren, dat gezien de
ontoereikendheid van de traditionele financieringsvormen,
slechts een zelffinancieringssysteem, waarbij gebruik ge
maakt wordt van de gelden, welke uit de filmexploitatie
voortvloeien, de nodige middelen voor het blijvend voort
bestaan van de Europese filmproduktie kan verzekeren.
Deze zelffinanciering zou dan worden verkregen door
een additionele heffing, die vóór de fiscale lasten zou
worden ingehouden en zelf belastingvrij is, op alle bio
scoopkaartjes in alle bioscoopzalen van de E.E.G.-landen.
Daartoe zouden wetten van de lid-staten afzonderlijk
moeten worden afgekondigd en accoorden tussen de onder
scheiden landen moeten worden gesloten onder supervisie
van de E.E.G. Deze gelden zouden moeten worden over
gedragen aan een Europees zelffinancieringsfonds, dat
door supranationale organisaties zou worden beheerd.
Een deel van de gelden zou automatisch moeten worden
besteed ten behoeve van de filmproducenten; een tweede
deel ten behoeve van sommige nationale projecten en een
derde deel ten behoeve van beheers- en contrólekosten.
De repartitie van het eerste deel zou ten goede komen aan
de producenten in verhouding tot de respectievelijk door
elke film binnen de E.E.G.-landen opgebrachte recettes.
Tegen dit project heeft het Hoofdbestuur met of zonder
internationale organisatie zich aanstonds fel gekeerd en
wel rechtstreeks. Het Hoofdbestuur heeft het standpunt in
genomen, dat het zich eerst dan kan scharen achter een
Europees project, wanneer dit het zijne bijdraagt tot
bevordering van de filmproduktie in de kleinere lid
staten, die op dit terrein door speciale moeilijkheden zijn
achtergebleven.
Dit is namelijk wat wij in het project missen, zo ver
klaarde de heer Bosman. Het gaat uit van een procentuele
bijdrage, die voor alle bioscopen in de gemeenschap gelijk
is, doch tevens van een repartitie, die, in stede van de
produktie in de minder ontwikkelde filmgebieden in de
kleinere landen door extra steun te stimuleren, deze landen
in tegenstelling tot de grote lid-staten slechts een fractie
toekent van hetgeen nationaal genomen wordt opgebracht.
Dit betekent, dat ons land, waar de exploitatie van biosco
pen door aard en samenstelling van de bevolking een
bijzonder moeilijke aangelegenheid is, verhoudingsgewijze
zwaarder zou worden belast dan de grote lid-staten wegens
het grotere profijt van deze staten. Wij hebben ons tevens
verzet tegen een rigoureuze heffing van circa tien procent
extra op de netto-entreeprijzen.
Wij hebben het standpunt ingenomen, dat de kassaprijs
moet worden gezien als de maximale prijs, die het publiek
bereid is op te brengen, hetgeen wil zeggen, dat de voor
gestelde toeslag in feite door het bedrijf wordt betaald.
Dit klemt temeer voor de kleine lid-staten van de E.E.G.,
omdat de bioscoopexploitanten hier veel minder profite
ren van de voordelen die in de grote filmproducerende
lid-staten met hun uitgebreide nationale produktie worden
behaald.
Wil men alle geledingen van het filmbedrijf in de lid
staten, die ongetwijfeld belang hebben bij een zo krachtig
mogelijke ontwikkeling van het Europese filmprodukt. dus
inzonderheid ook de exploitanten en verhuurders, voor
het project mede interesseren, dan zal voorop moeten
staan, dat de bioscoopexploitanten, die de nieuwe contri
butie zullen krijgen te betalen, ontheven zullen wor
den van de extra belastingen, die zij tot heden hebben
op te brengen. Deze voorwaarde klemt temeer, indien de
ontwikkeling op fiscaal terrein in E.E.G.-verband zich zo
weinig Europees gaat voltrekken als thans het geval is en
daardoor grote differentiaties gaan ontstaan in de belas
tingtarieven. Hierdoor oefent de extra bijdrage in het ene
lid-staat een veel zwaardere druk uit dan in het andere,
ongeacht conjuncturele verschillen. Men zal het met ons
eens zijn, dat een van de eerste vereisten tot amortisatie,
althans gedeeltelijke amortisatie, van het filmprodukt is
397