lijke visie werd gesteld. De bronnen waaruit de Nederlandse
filmers hun inspiratie putten, blijken gering in aantal. De
jury heeft er zich dan ook met ernst over beraden, of de
Nederlandse korte film niet blijft teren op een traditie, die
leeft bij de gratie van eenmaal gegeven impulsen. De thans
overheersende tendens leidt tot een knappe registratie, die
wezenlijk niet meer is dan een oppervlakkige esthetische be
nadering van het onderwerp. Wat naar de mening van de jury
daarbij ontbreekt is een relatie van de filmer tot de mens,
die hij filmt, een relatie waarin de mens meer is dan een
bewegend element in zijn beeldreeks. Dikwijls bekruipt de
beschouwer het gevoel, dat hij hier een dimensie mist.
De jury heeft zich bij haar oordeelsvorming laten leiden
door een gevoel van verantwoordelijkheid ten opzichte van
de toekomst van de Nederlandse film. Zij wil bij de aanbeveling
voor de prijs met nadruk verklaren, dat zij bij het noemen
van één film niet de soms bijzonder grote kwaliteiten van de
niet genoemde films ontkent of wenst te verkleinen, maar
het streven van de maker van die ene film-naar het verlaten
van de traditie onderscheiden zou willen zien.
Zij stelt derhalve voor de Staatsprijs Filmkunst 1963 toe te
kennen aan Charles Huguenot van der Linden voor zijn
film „Big city blues". Hierin heeft hij een voor de Neder
landse korte film ongebruikelijk onderwerp gesteld. Dit
gaf hij vorm onder gebruikmaking van een „natuurlijk" decor
met het „bestaande" licht. Hij heeft daarbij de filmvertelling
boven het realisme van een reportage uitgeheven. Dit werd
mede bereikt door een voortreffelijke beeldkeuze en montage
en een boeiende toepassing van het geluid. De Nederlandse korte
film worden hier mogelijkheden getoond voor een ontwikkeling
in een andere richting.
De jury maakt gaarne gebruik van haar recht voorstellen
te doen voor eervolle vermeldingen. Naar haar mening komt
hiervoor in de eerste plaats in aanmerking Bert Haanstra
voor zijn film „Delta phase I". In een voortreffelijke eenheid
van beeld en geluid, die grote dramatische spanningen oproept,
heeft deze filmer een traditioneel geworden onderwerp van de
Nederlandse documentaire film, een dijkdichting, zichtbaar en
voelbaar gemaakt. Hij heeft daarbij de filmvorm van de
reportage met creatief meesterschap gehanteerd.
Een grote verrassing was voor de jury voorts de film
„De zwarte boneluis" van W. C. van Asperen. Deze filmer
heeft de niet geringe technische moeilijkheden van het onder
werp (de levensgeschiedenis van een insekt ter grootte van een
fractie van een millimeter) volledig opgelost. Hij heeft alle
artistieke mogelijkheden in het gebruik van werkelijkheid en
symbool, van kleur en muziek uitmuntend verwezenlijkt. De
jury stelt voor ook aan W. C. van Asperen een eervolle ver
melding toe te kennen ter onderscheiding van een voortreffelijk
en kunstzinnig vakman en een vertegenwoordiger van een
richting die in het buitenland wel, doch in ons land zelf meestal
niet de bekendheid en waardering heeft verworven die zij
verdient: de Nederlandse wetenschappelijke film.
De Raad van de gemeente Hengelo heeft in zijn vergade
ring van 10 december zijn goedkeuring gehecht aan een
voorstel van het college van Burgemeester en Wethouders
tot verlaging van het tarief van de vermakelijkheidsbelasting
op bioscoopvoorstellingen. Naar aanleiding van een des
betreffend verzoek van de plaatselijke bioscoopexploitanten
hadden Burgemeester en Wethouders voorgesteld de twee
bestaande tarieven vijfentwintig procent voor gewone
voorstellingen en twintig procent voor voorstellingen met
films als bedoeld in artikel 1lid 2 onder 2e van de Bioscoop
wet door drie nieuwe tarieven te vervangen: twintig pro
cent voor gewone voorstellingen, vijftien procent voor voor
stellingen met artikel 1-films en een speciaal tarief van vijf
procent voor voorstellingen met Nederlandse films.
In Beverwijk is de gang van zaken veel minder gunstig
geweest. Op 14 november kwam in de Raadsvergadering
een voorstel van het college van Burgemeester en Wet
houders ter sprake om de vermakelijkheidsbelasting op film
voorstellingen definitief vast te stellen op twee percentages:
vijfentwintig procent voor gewone voorstellingen en tien
procent voor voorstellingen met artikel 1-films. Een derge
lijk besluit was noodzakelijk, omdat anders het tarief voor
gewone voorstellingen automatisch op 1 januari 1964 weer
op 30 procent was teruggebracht. De Raad had namelijk
op 21 december 1961 voor twee jaar dit tarief tijdelijk
verlaagd tot vijfentwintg procent.
In de Raadsvergadering van november werd van ver
schillende kanten bezwaar tegen het voorstel van Burge
meester en Wethouders gemaakt. Mede naar aanleiding van
een ingekomen schrijven van de Nederlandsche Bioscoop-
Bond werd gepleit voor een tarief van twintig procent voor
gewone filmvoorstellingen. Het voorstel werd tenslotte aan
gehouden.
Begin december deden Burgemeester en Wethouders aan
de Raad een nieuw voorstel toekomen. In dit voorstel was
het tarief voor gewone filmvoorstellingen gehandhaafd op
vijfentwintig procent. Wel stelden Burgemeester en Wet
houders een verlaging voor van het tarief voor voorstellingen
met artikel 1-films, namelijk van tien tot vijf procent.
Bovendien zou dit lagere tarief ook van toepassing zijn
op Nederlandse films.
De Raad van Beverwijk heeft dit voorstel in zijn verga
dering van 12 december aanvaard.
In Enschede heeft de Raad wel besloten tot een verlaging
van het tarief van de vermakelijkheidsbelasting voor film
voorstellingen tot twintig procent. Een voorstel van het
college van Burgemeester en Wethouders, waarin de tariefs
verlaging van vijfentwintig tot twintig procent was vervat,
is in de Raadsvergadering van 9 december goedgekeurd.
In Enschede is men evenwel niet overgegaan tot de instelling
van een lager tarief voor voorstellingen met artikel 1-films
en Nederlandse films. Burgemeester en Wethouders achtten
geen redenen aanwezig voor het maken van een dergelijk
onderscheid.
Een verlaging van het algemene tarief van de vermake
lijkheidsbelasting op bioscoopvoorstellingen van vijfentwintig
tot twintig procent kwam eveneens tot stand in de gemeente
Doetinchem, waar de Raad een desbetreffend voorstel van
het college van Burgemeester en Wethouders in zijn ver
gadering van 14 november goedkeurde. Het uitzonderings
tarief van tien procent voor voorstellingen met artikel 1-
films, dat men in Doetinchem reeds kende, bleef gehand
haafd.
In de gemeente Oosterhout besloot de Raad tot een in
grijpende herziening van de tarieven van de vermakelijk
heidsbelasting op filmvoorstellingen. Het algemene tarief
169