Arbitraal vonnis in hoger beroep
indertijd door de Recette-Controledienst opgelegde verplichting
om alle stroken van een voorstelling separaat in de kassa te
bewaren tot na afloop der voorstelling door de controleurs
van de dienst van de vloer opgeraapt moesten worden op
de plaats waar de stroken waren afgescheurd;
dat de Firma Gebrs Moonen naar aanleiding van deze feiten
ingevolge artikel 15 der Statuten voor verhoor is opgeroepen,
wel verhoor heeft plaats gehad op 23 juni 1964;
dat door beide firmanten tijdens dit verhoor in hoofdzaak
is verklaard, dat er bij de aanvang der voorstelling een zodanig
gedrang van kinderen was, dat velen kans zagen zonder entree
bewijs naar binnen te dringen; dat jeugdige leden van de
familie Moonen, in casu kleinkinderen, eveneens gratis toegang
hadden; dat de omstandigheid, dat een deel der op de bewuste
dag verkochte entreebewijzen reeds eerder waren verantwoord,
hierdoor kan worden verklaard, dat, zoals meer geschiedde, de
film welke in de kindervoorstelling voorafgaande aan de
onderhavige is vertoond, is gehuurd op percentagebasis met
garantiesom en dat, aangezien het garantiebedrag volgens de
verkochte hoeveelheid entreebewijzen niet werd bereikt, er zo
veel entreebewijzen op de desbetreffende afrekenstaat extra
werden opgevoerd, dat men alsnog aan het garantiebedrag
kwam;
dat de door de Firma Gebrs Moonen afgelegde verklaringen
de ernst van de geconstateerde overtredingen slechts verhogen;
dat deze firma immers reeds bij beslissing van het Hoofd
bestuur van 28 september 1955, bevestigd in beroep door de
Ledenraad bij beslissing dd. 24 januari 1956, voor soort
gelijke feiten de straf van boete ten bedrage van 500,was
opgelegd; dat als uitvloeisel van deze beslissing tevens een
aantal administratieve en andere maatregelen door de Recette-
Controledienst was voorgeschreven ingevolge artikel 3 F van
het Reglement-Recette-Controle; dat daarbij onder meer was
voorgeschreven, dat moest worden gewaakt tegen ongediscipli
neerd gedrag van jeugdige bezoekers met name van eigen
kinderen en dat aan familieleden en andere zonder betaling
toegelaten bezoekers een bewijsstuk moest worden verstrekt,
waaruit hun recht op gratis bezoek duidelijk zou blijken; dat
uit de afgelegde verklaringen met betrekking tot het gedrag van
jeugdige bezoekers bij de toegang van de bioscoop en het bezoek
van familieleden derhalve zou moeten worden afgeleid, dat de
Firma Gebrs Moonen volledig in gebreke is gebleven met het
opvolgen van de aanwijzingen van de Recette-Controledienst;
dat de verklaring omtrent het reeds eerder verantwoord zijn op
de afrekenstaten van op de dag der zaalcontrole verkochte
entreebewijzen het Hoofdbestuur in hoge mate heeft ontsteld,
omdat het bedoelde systeem van opvoering van niet verkochte
entreebewijzen tot het garantiebedrag is bereikt, weliswaar geen
nadelig effect heeft op de desbetreffende afrekenstaat, maar wel
op de afrekenstaten aangaande films die opvolgend worden
vertoond; dat namelijk alsdan geen afrekening plaats vindt van
verkochte entreebewijzen, hetgeen als een frauduleuze handeling
moet worden bestempeld; dat trouwens moet worden betwijfeld,
of deze verklaring in het onderhavige geval opgaat, aangezien
van de verschuldigdheid van een garantiesom met betrekking
tot de film die in de voorgaande kindervoorstelling is ver
toond, niets is gebleken; dat zelfs als zou men de verklaring
aanvaarden, dat grote aantallen kinderen op grond van de
door de Firma Gebrs Moonen aangevoerde argumenten gratis
tot de bioscoop zijn toegelaten, dan toch in geen geval kan
worden aangenomen, dat zulks zou gelden voor de helft van
de bezoekers;
dat het Hoofdbestuur tot de conclusie is gekomen, dat de
Firma Gebrs Moonen, wat er ook zij van de juistheid van haar
verklaringen, handelingen heeft verricht die in de zakelijke rela
ties tussen de leden van de Bond als hoogst onbetamelijk moeten
worden geoordeeld;
dat tevens in flagrante strijd is gehandeld met reglementaire
voorzieningen, die mede ten doel hebben een ordentelijk zakelijk
verkeer tussen de verschillende bedrijfsgroepen te bevorderen;
dat, gezien ook de repercussies, die het gedrag van de
Firma Gebrs Moonen kan opleveren in de verhouding met
anderen die geen deel uitmaken van het Nederlandse film- en
bioscoopbedrijf, bovendien is gehandeld in strijd met de alge
mene belangen en de waardigheid van het Nederlandse film
en bioscoopbedrijf;
dat het Hoofdbestuur, mede in aanmerking genomen het feit,
dat thans ten tweeden male wegens handelingen in strijd met
de artikelen 3 van het Reglement Recette-Controle, artikel 8
van de Algemene Voorwaarden van Verhuur en Huur van
Films, artikel 3 van het Contributiebesluit, alsmede met de
algemene belangen en de waardigheid van het Nederlandse
film- en bioscoopbedrijf tegen de Firma Gebrs Moonen moet
worden opgetreden, heeft besloten haar de straf van boycot op
te leggen voor de tijd van zes weken, ongeacht nader door
de Recette-Controledienst voor te schrijven aanwijzingen van
administratieve en andere aard.
De RAAD VAN BEROEP (TWEEDE KAMER) van de
Nederlandsche Bioscoop-Bond heeft het volgend arbitraal vonnis
in hoger beroep gewezen inzake
MEVROUW H. W. VAN DER TOOREN-STARREVELD
exploitante van het Reunie Bioscooptheater te Gouda, domicilie
gekozen hebbende ten kantore van Mr P. van Schravendijk,
Oosthaven 51 te Gouda, verder te noemen: partij-Van der
Tooren contra
B. A. G. HEEMSKERK, exploitant van bioscopen te Bode
graven, Schoonhoven en Woerden, domicilie gekozen hebbende
ten kantore van Mr J. J. M. van Breukelen, Johan van Olden-
barneveldtlaan 10 te Woerden, verder te noemen: partij
Heemskerk alsmede inzake
PARTIJ HEEMSKERK contra
PARTIJ-VAN DER TOOREN
De Raad van Beroep (Tweede Kamer) van de Nederlandsche
Bioscoop-Bond, ingevolge de Statuten en het Arbitrageregle
ment van die Bond benoemd en aangewezen als arbitrage
college voor de beslechting van geschillen in tweede en hoogste
instantie tussen leden van de Nederlandsche Bioscoop-Bond;
IN AANMERKING NEMENDE
het vonnis in eerste aanleg van de Commissie van Geschillen
(Tweede Kamer) van de Nederlandsche Bioscoop-Bond, ge
wezen op 17 februari 1964. van welk vonnis de beslissing luidt:
„ONTZEGT aan partij-Van der Tooren haar vordering;
VEROORDEELT partij-Van der Tooren om tegen geldig
bewijs van kwijting de door partij-Heemskerk vooruitbetaalde
15.000,(vijftienduizend gulden) aan partij-Heemskerk terug
te betalen;
ONTZEGT aan partij-Heemskerk haar vordering tot ver
goeding der door haar geaakte kosten;
VEROORDEELT partij-Van der Tooren in de arbitrage-
kosten tot een bedrag van 200,en VEROORDEELT partij-
Heemskerk in de rest der arbitragekosten, bedragen ƒ25,
IN AANMERKING NEMENDE VOORTS
dat partij-Van der Tooren op 28 februari 1964 hoger beroep
heeft aangetekend tegen de uitspraak van de Commissie van
Geschillen (Tweede Kamer) dd. 17 februari 1964, van welk stuk
afschrift aan dit vonnis is gehecht en hetwelk beschouwd wordt
als hier te zijn ingelast;
dat partij-Heemskerk op 13 maart 1964 tegenberoep heeft
aanhangig gemaakt, van welk stuk afschrift aan dit vonnis is
273