TWEEERLEI RECHT
de heer E. Alter, als directeur van de N.V. Spiendal Film.
op. dat hij liever zou zien, dat men de begrotingscijfers
van het nieuwe jaar naast de werkelijke uitgaven-cijfers van
het vorig jaar plaatste. Bovendien was hij van mening
dat verschillende posten aan de royale kant waren begroot,
zodat het onder die omstandigheden niet zo moeilijk is om
tenslotte een batig saldo te bereiken. De Bondspenning
meester wees er in zijn antwoord op, dat in de begroting
ruimte moet zijn voor speling. De post Bondsorgaan bij
voorbeeld is gebaseerd op één exemplaar per maand. Welis
waar is dit orgaan minder frequent verschenen tot dusver,
maar er moet financieel ruimte zijn om die frequentie op
te voeren. Zo ligt het ook met de posten voor de ver
schillende afdelingen. Ook die moeten voldoende ruimte
laten voor bijzondere uitgaven welke zich in een bepaald
geval kunnen voordoen.
Het overschot lijkt vrij groot, doordat de heer Alter het
voordelig saldo van al deze afdelingen bij elkaar heeft
geteld. Per afdeling bezien zijn die saldi eigenlijk maar
gering.
De heer O. P. Besseling (N.V. Kinotechniek) verklaarde
met genoegen te hebben gelezen, dat het Hoofdbestuur
het eventueel batig saldo over 1965 wil toevoegen aan de
algemene reserve voor publiciteitskosten. Op de begroting
vond hij echter geen post met betrekking tot deze publiciteit
en spreker vroeg, of de voorzitter daaromtrent nadere mede
delingen kon doen. Hierop werd door de voorzitter geant
woord, dat hij slechts kon mededelen, dat de publiciteits-
commissie een nieuwe campagne bestudeert.
De begroting van ontvangsten en uitgaven voor het jaar
1965 werd overeenkomsitg het voorstel van het Hoofd
bestuur goedgekeurd evenals het voorstel om het eventueel
batig saldo over dit jaar toe te voegen aan de algemene
reserve voor publiciteitskosten.
Vacatures Hoofdbestuur
De periodiek aftredende Hoofdbestuursleden, de heren
G. J. H. Dujardin te Driebergen, J. Nijland te Utrecht
en C. S. Roem te 's-Gravenhage, werden bij enkele kandi
daatstelling herkozen. De voorzitter wenste genoemde heren
geluk met hun herbenoeming, waarbij hij aanstipte, dat de
herkozenen in deze moeilijke periode aanspraak maken
op de erkentelijkheid van de leden voor het feit dat zij
zich weer beschikbaar hebben gesteld.
De periodiek aftredende leden van de Filmbeurscommissie,
de heren A. J. Dresscher te Amstelveen, C. Hart te Bever
wijk en R. A. H. Herzet te Amsterdam, werden eveneens
bij enkele kandidaatstelling herkozen.
Tijdens de rondvraag werden enige vragen, gesteld door de
heren C. J. lelies uit Driebergen, A. G. Visser uit Baarn.
alsmede S. Israël en C. H. Kleijn uit Amsterdam, be
antwoord, waarbij de voorzitter in hoofdzaak kon refereren
aan hetgeen zijnerzijds in de openingsrede was aangevoerd.
Tenslotte dankte de heer C. S. Roem mede namens de
heren Dujardin en Nijland voor het vertrouwen dat de
vergadering in hen had gesteld door hen te herkiezen. Hij
gaf de verzekering dat zij al het mogelijke zullen doen om
mee te werken aan een oplossing van de problemen van
het bedrijf. Hierna sloot de voorzitter deze geanimeerde
vergadering met een woord van dank voor de belangstelling.
In het openbaar worden geen films vertoond, dan indien en voorzover zij door de Centrale
Commissie, als niet in strijd met de goede zeden of de openbare orde, voor openbare vertoning
zijn toegelaten. Zo heeft de wetgever het in langvervlogen tijden bepaald en wee de bioscoopexploitant,
die zich er niet aan houdt. Sluiting van zijn zaak kan er wat hij ook geïnvesteerd moge hebben
het uiteindelijk gevolg van zijn. Het Angola Comité in Amsterdam heeft verondersteld, dat het als
niet-vergunninghouder zich aan de betreffende wetbepaling niet behoefde te storen en heeft in het
openbaar een film vertoond zonder bewijs van toelating. In zulk een geval heeft de plaatselijke
politie de plicht de vertoning tegen te gaan. Zij heeft terzake strikte orders tot streng toezicht. Daarom
is de openbare vertoning van de Angolafilm op last van het plaatselijk hoofd der politie terecht
verboden.
Het was derhalve onjuist toen een der televisieconcessiehouders zijn electronisch projectiemiddel ge
bruikte om een dag later datgene te doen wat via de mechanische projectie verboden was, namelijk
een deel van de film in kwestie te vertonen voor een al dan niet aan een zaal gebonden miljoenen
publiek. Erger nog is, dat de betrokken televisie-instantie dit misbruik heeft aangegrepen als een
illustratie bij een kritiek op het plaatselijke hoofd der politie, in casu Amsterdams burgemeester. Het
ergste is, dat het Rijkstoezicht niet heeft ingegrepen en niemand terzake een woord van protest heeft
laten horen.
Het wordt tijd, dat nu blijkbaar de electronische filmprojectie de wet in kwestie heeft achterhaald, deze
wet wordt aangepast aan het jaar 1965 en de burger, die prijs stelt op het zien van mechanische
projectie in het openbaar van dezelfde filminhoud, niet onthouden wordt wat hem blijkbaar langs electro
nische weg grif wordt toegestaan. Dit strijdt met alle rechtsgevoel en sticht grote verwarring.
De ASVA-motie, waarin de burgemeester wordt gekapitteld vanwege zijn plichtsbetrachting, kunnen we
gevoeglijk buiten beschouwing laten. Wat daarin gezegd wordt is te gek om los te lopen.
Wel intrigeert ons de prompte repliek van de zijde van de burgemeester èn omdat ze zo ad rem is èn
om wat er in staat over de filmvertoning. De burgemeester stelt namelijk, dat de film vertoond had
kunnen worden als de organisatoren de geringe moeite hadden genomen de film aan hem ter beoor
deling voor te leggen, zoals de wet nu eenmaal eist.
Wij vragen op onze beurt: welke wet? Niet de lex specialis, die het toezicht op film en bioscoop regelt.
Welke wet dan wel?
De burgemeester laakt terecht een systeem van tweeërlei recht dat hoogtij viert in dictatoriaal geregeerde
landen. Laat onze wetgever er intussen voor waken, dat in de naaste toekomst wat film en bioscoop
aangaat zich niet een systeem van tweeërlei recht gaat ontwikkelen. Het gevaar is. gezien de feiten, niet
denkbeeldig.
386