10
„De gevaarlijkste illusie in deze"
hij bedoelt in vooruitgangsprocessen
„is 'realist' te zijn. Want realist zijn
komt neer op de waan dat de werke
lijkheid goed is zoals zij is."
Ik wil hier twee dingen aan toevoegen.
In de eerste plaats dit. Graadt van
Roggen is gestorven. Jong en als het
ware in het harnas niet in staat
dus om de stellingen te consolideren,
het slagveld te overzien, de balans op
te maken. Het zou oneerbiedig zijn
een prijs die zijn naam draagt te aan
vaarden als ik er van uit was gegaan
dat het werk dat hij verrichtte uitslui
tend averechts, al was het dan onbe
doeld, had gewerkt. Ik kan u verzeke
ren dat ik die prijs zou hebben gewei
gerd, als ik niet op grond van zijn
publicaties, de intelligentie waarmee
hij zijn standpunt verdedigde, maar
vooral de souplesse waarmee hij over
film schreef de overtuiging had ge
koesterd dat hij, had hij mogen blijven
leven, vernieuwende impulsen zou zijn
blijven geven. Dat hij in dat geval in
en mét de voortgang was meegegroeid
zoals die ene overlevende uit de Liga
tijd die het heeft bewezen en die ik
hier met ere en eerbied wil noemen
als de ware grijze eminentie van onze
filmcritiek, L. J. Jordaan.
En in de tweede plaats iets totaal
anders. Ik heb me schijnbaar slim af
gemaakt van een geloofsbelijdenis en
me tot het verleden gewend om dat
te criticeren. Ik heb dat eerder en
vaker gedaan, hetgeen mij veel mis
prijzen, en soms ook wat bijval, heeft
bezorgd maar bovenal de reputatie
van een belhamel of het zwarte schaap
uit een nette burgermansfamilie. Ik
heb tegen die reputatie geen bezwaar,
en als ze impliceert dat ik, schrijvend
over film, geprobeerd heb wat ruimte
te scheppen op een al te benauwd en
al te afgepaald terrein, dan ben ik
zelfs zeer tevreden. Maar dan lijkt me
nu hét moment aangebroken om de
rol van oproerige zoon even, desnoods
maar tijdelijk, te wisselen voor die van
vermanende vader. We hebben, lang
zaam maar zeker, vooruitgang ge
boekt maar ontwikkelingen gaan
snel, zeker in de cinema, en terwijl
we nog achterhoedegevechten leveren
met een erfenis van veertig jaar ge
leden; is er al weer sprake van nieuwe
storingen in het evenwicht: het avon
tuur gaat door, en het wordt steeds
hachelijker. Er is ruimte gecreëerd
maar er is reden genoeg om ons er
van bewust te zijn hoe gemakkelijk
zich in die ruimte nieuwe, verstarren
de dogma's kunnen vastzetten, en hoe
gemakkelijk zelfs die ruimte-zèlf tot
het object van een nieuw, dogmatisch
geloof kan worden.
En misschien maar ik beloof u:
het wordt niet stiekem tóch een ge
loofsbelijdenis misschien moet ik
hier dan toch nog een paar opmer
kingen over de criticus aan vastkno
pen.
Ik heb u gezegd: ik twijfel aan de
juistheid van het begrip filmcriticus,
ik twijfel méér naarmate ik dat vak
langer uitoefen. Want wie ben ik, als
filmcriticus. Iemand die naar de bio
scoop gaat, daar een film ziet, en van
zijn bevindingen verslag doet in een
krant. Alleen dat laatste die ver
slaggeving onderscheidt hem van
elk ander personage met wie hij in
diezelfde bioscoop naar diezelfde film
heeft gekeken. En het is zeer waar
schijnlijk dat er mensen zijn die
's avonds in bed onder mekaar tot een
betere, intelligentere en meer adequa
te verslaggeving van hun bioscoop
ervaring komen dan de recensent in
zijn wekelijks artikel. En daar komt
nog iets bij. Zelfs de ideaalst-toegerus-
te verslaggever begint weinig zonder
het gezag, zonder de bereidheid en
zonder een voor zijn doel noodzake
lijke mentale gerichtheid van de krant
waarin hij schrijft. Reden waarom
het mij als een zaak van eenvoudige
rechtvaardigheid voorkomt als ik hier
publiekelijk een deel van mijn onder
scheiding en ik bedoel een symbo
lisch deel delegeer aan de krant
waarin ik schrijf, en die mij noch voor
wat betreft de kwaliteit, en tamelijk
zelden voor wat de kwantiteit van
mijn stukken betreft, ooit iets in de
weg heeft gelegd; zelfs niet als be
paalde leden van het bioscoopbedrijf
mij, eerder nog dan u, juryleden, uit
verkozen als waardige opvolger van
Graadt van Roggen, door aan het
Algemeen Handelsblad advertenties
van hun films te weigeren.
In die dagen van Graadt van Roggen
is in de kring van de Filmliga voor
het eerst het woord bioscoopverslag
gever opgedoken ter aanduiding van
over film schrijvende journalisten die
de film niet als kunst behandelden.
Ik vind dat een prachtig woord en
ik zou het me, in plaats van het woord
filmcriticus willen toeëigenen; niet als
een geuzenbenaming, maar als een
volstrekt adequate omschrijving van
de functie waar het om gaat. Want de
bioscoopverslaggever is iemand die de
bioscoop frequenteert en ik zeg
met nadruk de bioscoop, omdat ik, nu
we toch aan het opruimen zijn, ook
zo graag af zou willen van al die
kwasi-sjieke euphemismen als art-
house, studiotheater of zelfs filmkunst
theater; de bioscoopverslaggever, om
En dat is drie
de zin te hervatten, is iemand die de
bioscoop frequenteert omdat hij van
film houdt, dat wil in principe zeg
gen: van alle films, niet alleen van
Bergman, maar ook van John Wayne
op een paard. Hij houdt van film en
schrijft er over voor z'n eigen plezier
het plezier dat zijn lezers er even
tueel ook nog aan beleven is dan altijd
meegenomen.
Dat plezier komt voort uit het feit dat
hij, elke keer weer, een avontuur be
leeft, en daarover verslag mag uit
brengen. Een avontuur waarin alle ze
kerheden ontbreken, alle houvasten
op een gegeven ogenblik strohalmen
kunnen blijken, alle geloof voortdu
rend verkeert in twijfel. Want een
film zien is een bezigheid van de zin
tuigen, die pas achteraf gecontroleerd
wordt door zulke hogere, maar ook
vagere organen als het hart, de ziel of
de hersenen. Schrijven, met andere
woorden, is behelpen zoiets moet
mijn illustere voorganger, de heer
Visscher, ook voor ogen hebben ge
staan, toen hij twee jaar geleden de
criticus nederigheid voorschreef.
En daarom geloof ik dat ik goed sta
waar ik op dit moment sta: in het
kader van een zo prachtig avontuur
als de Cinemanifestatie maar in
tussen toch maar in de kelder van een
bioscoop.
Ik heb geprobeerd u iets uiteen te zet
ten omtrent de achtergronden van
mijn twijfel. Het is weinig, maar uit
een goed hart. En ik heb m'n bedrem
meldheid dan ook alleen maar over
wonnen met één troost: zij die mij
deze prijs hebben willen toekennen,
en die mij dus enigszins moeten ken
nen, hadden kunnen weten dat ik met
weinig meer dan twijfels zou aanko
men. Ik hoop dat zij mij nog lange
tijd in het genot laten van de benefit
of the doubt.