WEGKOPEN PERSONEEL IS GEVAARLIJK GEWORDEN Men hoort nogal eens klagen over het personeelsverloop, dat wordt aangewakkerd door collega's, die hoger loon bieden al of niet binnen de perken van de CA.O. Natuurlijk behoeft men met een willekeurig genomen ontslag niet zo maar genoegen te nemen. Tenslotte werkt het Buitengewoon Besluit Arbeidsverhoudingen naar twee zijden: enerzijds als de werkgever een werknemer tegen zijn wil wenst te ontslaan heeft hij een ontslagvergunning van de directeur van het Gewestelijk Ar beidsbureau nodig, anderzijds heeft de werknemer toestemming van dezelfde auto riteit nodig als hij tegen de wil van zijn werkgever ontslag wil nemen. De moeilijkheid is echter, dat bij onrechtmatig genomen ontslag slechts weinig afdoende maatregelen tegen de weggelopen werknemer ter beschikking van de werkgever staan. De Rechtbank in Almelo heeft onlangs een vonnis gewezen, dat een geheel nieuw perspectief in de gevallen van onrechtmatig genomen ontslag opent. De zaak had zich als volgt toegedragen: Een meisje bleef na een speciale opleiding tot confectie- naaister te hebben genoten, acht maanden werken bij de textielfabriek die de op leiding bekostigd had. Daarna vroeg zij ontslag, hetgeen de werkgever weigerde, omdat hij reeds met een tekort aan geschoold personeel te kampen had. Het meisje vroeg hierna een ontslagvergunning aan de directeur van het Gewestelijk Arbeids bureau en ging zonder de beslissing af te wachten bij een andere werkgever werken. Hoewel de ontslagvergunning werd geweigerd en daarvan kennis werd gegeven aan de andere werkgever, handhaafde deze het dienstverband. Tot zover klinkt alles als een bekend wijsje. Nu volgt echter een nieuwe variatie. De eerste werkgever stelde niet een eis tot schadevergoeding tegen de weggelopen werkneemster in, maar hij beschuldigde de nieuwe werkgever van een onrecht matige daad en eiste schadevergoeding. Voor vergoeding kwamen in aanmerking de opleidingskosten van het confectienaaistertje en de schade voortvloeiend uit het ontberen van haar arbeidskracht. De zaak kwam voor de Rechtbank in Almelo en er volgde een merkwaardige uitspraak. De voornaamste overwegingen van het von nis van de Rechtbank luiden als volgt: „dat de Rechtbank, in het midden latende of gedaagde (de nieuwe werkgever) reeds door het aanbieden van een hoger loon dan Mej. N. tevoren bij eiseres (de vorige werkgever) verdiende, een als onrechtmatig jegens eiseres aan te merken invloed heeft uitgeoefend op Mej. N.'s besluit om haar werk bij eiseres te verlaten, van oordeel is, dat zijn handelen in ieder geval een onrechtmatig karakter jegens eiseres heeft aangenomen vanaf het ogenblik dat hij, wetende dat eiseres op het behoud van haar werkneemster prijs stelde en wetende dat deze, door het ontbreken van de in dit geval vereiste toestemming van de directeur van het G.A.B., haar arbeidsver houding met eiseres op onrechtmatige zelfs strafbare wijze had beëindigd, niettemin bedoeld meisje in zijn dienst heeft gehouden en daardoor zijnerzijds mede het herstel van eerstbedoelde arbeidsverhouding heeft verhinderd; dat daaraan niet kan afdoen, dat gedaagde na kennisneming van de beslissing van de directeur van het G.A.B., de voor Mej. N. geldende arbeidsvoorwaarden naar zijn zeggen binnen geoorloofde perken heeft teruggebracht, daar hiermede aan be doelde beslissing de rechtskracht niet kwam te ontvallen en het bovendien de vraag is of de door de directeur van het G.A.B, gegeven summiere motivering uitputtend was en of de toestemming, zij het op andere gronden, niet evenzeer zou zijn ge weigerd wanneer de door gedaagde geboden arbeidsvoorwaarden geoorloofd waren geweest." De Rechtbank was derhalve van oordeel, dat de nieuwe werkgever zich aan een onrechtmatige daad tegenover de vorige werkgever had schuldig gemaakt en con cludeerde, dat de laatste daardoor schade geleden had en dat de gedaagde werk gever dit moest vergoeden. Dat de Rechtbank tenslotte een persoonlijke verschijning van partijen gelast heeft, teneinde over het bedrag der schadevergoeding een regeling in der minne tot stand te brengen, is verder van ondergeschikte betekenis. Van belang is, dat blijkens de beslissing van de Almelose Rechtbank een nieuw middel door de gedupeerde werkgever tegen het onrechtmatig beëindigen van de arbeidsverhouding kan worden gehanteerd. Om zich tegen een eventuele beschul diging van het plegen van een onrechtmatige daad te beschermen zal daarentegen de werkgever bij het in dienst nemen van personeel zich ervan moeten vergewissen, dat de sollicitant een ontslagvergunning van de directeur van het Gewestelijk Ar beidsbureau heeft verkregen of een schriftelijke verklaring van zijn vorige werk gever heeft, waaruit duidelijk blijkt, dat het ontslag met wederzijds goedvinden is genomen. H. 14

Historie Film- en Bioscoopbranche

Film | 1966 | | pagina 14