Commissie van Geschillen
29
DE COMMISSIE VAN GESCHILLEN (EERSTE KAMER)
van de Nederlandsche Bioscoop-Bond heeft het. volgend arbitraal
vonnis gewezen inzake:
FILMVERHUURKANTOOR CENTRAFILM N.V., gevestigd
TE 'S-GRAVENHAGE en kantoorhoudende aldaar aan de
Badhuisweg 91, EISERES contra
ANGLO AMALGAMATED FILM DISTRIBUTORS LIMIT
ED, gevestigd te LONDEN (Engeland) en kantoorhoudende
aldaar 113 Wardour Street, GEDAAGDE.
De Commissie van Geschillen (Eerste Kamer) van de Neder
landsche Bioscoop-Bond, volgens de Statuten en het Arbitrage
reglement van die Bond benoemd en aangewezen als arbitrage
college voor de beslechting van onder andere geschillen,
waaromtrent door het daarbij betrokken lid van de Bond met
de andere partij is overeengekomen, dat zij ter beslechting
zullen worden onderworpen aan de arbitrage van de Bond;
IN AANMERKING NEMENDE:
DAT eiseres met een request gedateerd 11 november 1965 een
geschil contra gedaagde heeft aanhangig gemaakt, van welk
request een afschrift aan dit vonnis is gehecht en dat beschouwd
wordt als hier te zijn ingelast;
DAT de Commissie partijen tijdig heeft opgeroepen tot haar
zitting, gehouden op woensdag, 15 december 1965 op het
Bondsbureau, lan Luykenstraat 2 te Amsterdam;
DAT aldaar verschenen zijn de heren D. I. van Leen en Mr.
I. P. Engels, respectievelijk directeur en rechtskundig raadsman
van eiseres, en voorts de heren Philips lacobs, overseas sales
manager van gedaagde en E. van Buren, directeur van Rank
Film Distributors (Holland) N.V. te Amsterdam, die als tolk
ten behoeve van de heer Jacobs is opgetreden;
dat de lieer Jacobs namens gedaagde in hoofdzaak heeft ver
klaard, dat het bij de opzet van de productie van de film „Dar-
ling" de bedoeling was, dat gedaagde de wereldrechten van de
film zou verkrijgen en dat gedaagde aanvankelijk ook zij het
ten onrechte in de mening heeft verkeerd, dat zij die rechten
verworven had; dat zijn maatschappij aanvankelijk op 50/50-
basis in de productie was geïnteresseerd; dat een van de deel
nemers in de productie, de acteur Laurence Harvey het recht
van veto had bedongen voor wat betreft de distributie van de
film in het Westelijk Halfrond; dat nog voordat er een distribu-
tiecontract tussen de productie-onderneming Appia Company en
gedaagde was tot stand gekomen, de zaak wegens overschrijding
van het productiebudget uit de hand gelopen is; dat Laurence
Harvey is gaan onderhandelen met de Amerikaanse maatschappij
Embassy Pictures voor de distributie van de film op het West-
telijk Halfrond en teneinde tevens op die manier de beschik
king te krijgen over de geldmiddelen, die nodig waren om de
productie van de film „Darling" te voltooien; dat Embassy
Pictures daartoe bereid was, doch de eis stelde, dat zij de we
reldrechten van de film zou verkrijgen; dat gedaagde getracht
heeft om de landen, waar haar relaties werken, en dus ook
Nederland, buiten de overeenkomst met Embassy Pictures te
houden, maar dat laatstgenoemde daartoe niet bereid was en
alleen bij wijze van uitzondering de rechten voor het Verenigd
Koninkrijk heeft vrijgegeven; dat het in de vakbladen genoemde
bedrag van 1.000.000.dat Embassy Pictures aan de pro
ducenten zou hebben betaald overdreven is; dat er tenslotte
voor gedaagde geen andere keus overbleef dan zich neer te
leggen bij de transactie Harvey/Embassy Pictures/Appia Com
pany en dat zij dientengevolge alleen distributierechten voor het
Verenigd Koninkrijk verkreeg; dat zij verder geen rechten voor
het Oostelijk Halfrond heeft verworven, zodat de film „Darling"
niet behoort tot de films, waarop eiseres ingevolge de tussen
partijen bestaande overeenkomst aanspraak voor distributie in
Nederland kan maken;
dat Mr. J. P. Engels namens eiseres hiertegen in hoofdzaak
heeft aangevoerd, dat eiseres ingevolge de tussen partijen be
staande overeenkomst van 1 september 1964 gedurende een
periode van twee jaar beginnende 1 november 1964 recht van
keuze heeft uit alle producties, waarvoor gedaagde of haar
geassocieerde maatschappijen van de producenten de distributie
rechten voor het Oostelijk Halfrond verwerven; dat de film
„Darling" vanaf het tijdstip dat zij in productie was in de vak
pers is aangekondigd als een productie van gedaagde; dat de
film als zodanig ook is vermeld in reclamemateriaal, dat ge
daagde in april 1964 aan eiseres heeft toegezonden; dat gedaagde
in haar brief dd. 30 october 1964 aan eiseres onder andere heeft
medegedeeld, dat de film in kwestie en nog een andere film
in het productiestadium waren en dat gedaagde, zodra zij nieuws
van belang over deze films had, dat aan eiseres zou doorgeven;
dat uit dit alles blijkt, dat gedaagde wel degelijk over de distri
butierechten van de film kon beschikken; dat, hoe het ook bij
de onderhandelingen tussen Harvey en Embassy Pictures moge
zijn toegegaan, gedaagde op dat moment wist, dat zij de distri
butierechten voor Nederland contractueel aan eiseres had over
gedragen en dat zij dus niet kon medewerken aan een transactie,
die tot gevolg zou hebben, dat de rechten van eiseres werden
geschonden; dat gedaagde aldus handelende elke goede film aan
het tussen partijen bestaand contract kon onttrekken; dat ge
daagde weliswaar beweert, dat zij in een dwangpositie verkeerde
en genoodzaakt was zich bij de overeenkomst met Embassy
Pictures neer te leggen, maar dat er van overmacht geen sprake
is geweest en dat gedaagde ook uit zakelijke noodzaak niet
gerechtigd is contractbreuk tegenover eiseres te plegen; dat
eiseres derhalve levering van de film „Darling" eist of als ge
daagde daartoe niet in staat is, een schadevergoeding van
50.000.of zoveel minder als de Commissie billijk oordeelt;
dat de heer Jacobs namens gedaagde verder in hoofdzaak ver
klaard heeft, dat hij getracht heeft Embassy Pictures ertoe te
bewegen de rechten voor Nederland aan eiseres over te dragen,
maar dat Embassy Pictures dat geweigerd heeft, omdat zij de
transactie met iemand anders in Nederland wilde doen; dat
het vermelden van de titel „Darling" in een lijst van toekomstige
films generlei betekenis heeft, omdat in dezelfde lijst nog twee
titels genoemd zijn van films, die nog niet gemaakt zijn en
misschien nooit gemaakt zullen worden; dat gedaagde, zolang
een film niet voltooid is, geen distributierechten op de film
verkrijgt; dat weliswaar in het contract tussen de producent
en gedaagde is vermeld, dat de producent garandeert, dat hij de
film zal afleveren, maar dat gedaagde over de film geen macht
heeft, zolang de film niet is geleverd; dat wat het bedrag der
schadevergoeding betreft, eiseres haar vordering van 50.000.
blijkbaar baseert op een te maken filmhuuropbrengst van
aangezien contractueel aan eiseres na aftrek van de kosten 40
zou toekomen; dat echter gedurende de jaren, dat partijen met
elkaar zaken doen, de grootste opbrengst, welke gedaagde van
eiseres voor een film heeft ontvangen, niet meer heeft bedragen
dan maar dat meestal de opbrengst per film niet meer
was dan a dat het overigens nog niet zeker is, dat
de film „Darling" voor openbare vertoning in Nederland zal
worden toegelaten, aangezien de film nog niet is gekeurd;
dat de heer D. J. van Leen namens eiseres in hoofdzaak heeft
verklaard, dat de opbrengst van de meeste door gedaagde ge
leverde films niet hoog is geweest, al was er wel eens een film
bij, waarmede een omzet is gemaakt van dat dat overigens
niets afdoet aan de waarde van de film „Darling", die in het
buitenland overal met groot succes wordt vertoond;
OVERWEGENDE:
DAT eiseres wel lid en gedaagde niet lid is van de Bond en dat
in de tussen partijen bestaande overeenkomst dd. 1 september
1964 is bepaald, dat partijen ingeval van inbreuk op de overeen
komst de zaak zullen voorleggen aan het arbitrage-college van
de Nederlandsche Bioscoop-Bond en dat zij zich onderwerpen
aan de regelingen van dat college en dat zij zullen berusten in
de beslissing van deze arbitrage, hetzij in eerste instantie, hetzij
in beroep;
DAT in artikel 1 van het Arbitrage Bondsreglement is bepaald,
dat met uitsluiting van de burgerlijke rechter aan de Bonds
arbitrage onderworpen zijn onder andere alle geschillen, waar
omtrent door het daarbij betrokken lid van de Bond met de
andere partij is overeengekomen, dat zij ter beslechting zullen