Maatschappelijk verlies WSPERLANDS FlLM*U5ti>h AMSTERDAM Bij herhaling is in de jaarverslagen van onze organisatie naar aanleiding van de hierin gepubliceer- de cijfers op het gevaar gewezen, dat het uitblijven van een oplossing van het bioscoopbelasting- vraagstuk behalve consequenties voor het filmwezen als geheel op korte termijn funeste gevolgen zou hebben voor de marginale bedrijven. Blijkens de recente ontwikkeling is de exploitatie van bioscopen in vele kleine gemeenten en van buurtzaken in de grote steden practisch onmogelijk geworden. Het sluitings proces gaat onstuitbaar voort. In het afgelopen jaar zijn 16 bioscopen opgeheven, in de laatste drie jaar waren het er 50; ook dit jaar staan wederom enige tientallen op de nominatie hun poorten voor goed te sluiten. Er zijn gemeenten bij, wier besturen destijds als het ware een beroep deden op de organisatie te bevorderen, dat er een bioscoop tot stand kwam. Zodra het zover was werd de belastingschroef gehan teerd, de gemeente inde geruime tijd de nodige middelen en de exploitant ziet zich thans bij gebrek aan middelen genoodzaakt de zaak op te heffen. Het is een trieste aangelegenheid, vooral als men in aan merking neemt, dat er in ons land in verhouding tot het buitenland geen bioscoop te veel is en men op weg is onder het door de Unesco aangegeven culturele minimum te geraken. Nu zijn wij de laatsten om te beweren, dat de belasting op vermakelijkheden de enige schuldige is. Wèl menen wij te mogen stellen, dat een deels structureel proces er door verhaast is en grotere omvang krijgt dan nodig en wenselijk is; met andere woorden, dat sluitingen hebben plaats gehad of dreigen, die bij enige armslag voorlopig zouden zijn uitgesteld. De betrokken zaken zouden inmiddels door restauratie, aanpassing van exploitatiemethoden en dergelijke weer in de pas hebben kunnen lopen, zodat bij een mo gelijke kentering in de bezoeksfrequentie gehandhaafd zou zijn wat na verdwijning niet meer is te ver vangen en dus op een blijvend verlies komt te staan. Dat aanpassing, hetzij voorlopig, hetzij definitief mogelijk is, blijkt uit diverse voorbeelden in gemeenten, waar men begrip voor de situatie heeft getoond. Het moge dan geen arbeidsintensief bedrijf betreffen, dat uit hoofde van zijn sociaal-economische beteke nis bij stopzetting de publieke opinie respectievelijk de overheid alarmeert, men onderschatte echter het verschijnsel niet. Er zijn thans reeds gemeenten met een zielenaantal van 20.000 tot 45.000, die zonder bioscoop zitten, die dus voor de film, ook voor de filmeconomie (om van de Nederlandse film maar niet te spreken), verloren zijn en sociaal gezien van een eigentijdse recreatiegelegenheid verstoken zijn. De weke lijkse toegift in electronische pocketeditie biedt slechts een schraal surrogaat. En wat er overigens voor in de plaats komt, is gewoonlijk niet veel goeds. Laat men zich bovendien geen illusies maken. Het einde is niet in zicht. Zonder handreiking zullen binnenkort ook grotere zaken voor de vraag komen te staan of zij nog te handhaven zijn. Evenals op het stuk van de filmvervaardiging, zijn wij dan ook wat de vertonings- mogelijkheden betreft onderontwikkeld gebied. Het gemis aan filmculturele traditie is in zeker opzicht een belemmering om het vraagstuk, dat zich hiermee aandient, als een zaak van openbaar belang te zien. Zodra men echter met onze gegevens beroepshalve naar hetbuitenland moet, ervaart men hoe bedroevend men daar bijvoorbeeld de Nederlandse filmbelangstelling vindt. Men begrijpt eenvoudig niet, dat ondanks een voorbeeldige organisatie en een liberaal filmimport-beleid het bedrijf hier te kampen heeft met zulk een ontstellend lage bezoeksfrequentie.

Historie Film- en Bioscoopbranche

Film | 1966 | | pagina 3