Graadt van Roggeprijs voor filmcriticus 'bioscoop
verslaggever' Jan Blokker
OPENINGSWOORD VAN JURY-VOORZITTER
DR. H. S. VISSCHER
Op dinsdag 1 februari werd aan de filmcriticus van het Algemeen Handelsblad Jan Blokker
de Graadt van Roggeprijs uitgereikt. De gebeurtenis vond plaats in het Studio Theater in
Utrecht waar de Cinemanifestatie première Nederland '66 zich afspeelde. De Graadt van
Roggeprijs wordt uitgereikt door de Nederlandse afdeling van het C.I.C.A.E., het Internatio
naal Verbond van Filmkunsttheaters. Bij de uitreiking van de prijs was de Bondsdirecteur
als vertegenwoordiger van het hoofdbestuur aanwezig. In zijn functie als voorzitter van
de Nederlandse afdeling van het C.I.C.A.E. reikte de heer A. F. Wolff, penningmeester van
het hoofdbestuur van de Bond, de prijs uit. De jury van de Graadt van Roggeprijs bestond
dit jaar uit de heren dr. H. S. Visscher, voorzitter, Charles Boost en Pierre H. Dubois.
De bijeenkomst werd bijgewoond door een groot aantal belangstellenden, vertegenwoordi
gers van de pers en vertegenwoordigers uit produktie-, verhuur- en exploitatiekringen.
De uitreiking van de Cicaeprijs is
een belangrijk moment: niet alleen
voor degeen die ermee onderschei
den wordt, maar voor allen die zich
serieus en intensief met filmkritisch
werk bezighouden. Het feit van de
instelling van deze prijs betekent im
mers allereerst dat de filmkritiek op
gemerkt wordt, dat zij iets „doet",
dat zij functioneert op een niveau
waarop het überhaupt mogelijk is om
aan onderscheidingen en kwalifica
ties te denken. Al kan men bepaald
niet ontkennen, dames en heren, dat
zich nog steeds vormen van filmbe
spreking voordoen die nauwelijks
boven het primitieve en archaïsche
stadium uitkomen, toch moeten we
tegelijk vaststellen, dat de verwor
venheid van een intelligent en zinnig
niveau van filmkritiek al heel lang
een feit was, voordat er ooit nog een
Cicaeprijs was ingesteld. De naam
die aan deze prijs verbonden is
de naam van Graadt van Roggen
legt daar nadrukkelijk getuigenis van
af en verwijst ons naar een nu al
weer ver achter ons liggende pe
riode waarin de filmkritiek zich be
wust ontworstelde aan het recen-
sietje van het jongmaatje dat van zijn
redaktie een avondje naar de bio
skoop mocht op voorwaarde dat hij
er een stukje over schreef. Uiteraard
is de emancipatie van de kritiek niet
mogelijk geweest zonder een eman
cipatie van de film zelf. Maar veeleer
moet men hier van een merkwaardige
wisselwerking spreken. De kritiek
reageerde op het filmische kunst
werk dat opeens uit de grote massa
van primitieve kitsch en collectieve
wensdromen omhoogrees; maar te
gelijk was die kritiek voortdurend
bezig om, steunend op het bereikte,
,,de" film te ontwerpen. De filmcriti
cus werd, gesekundeerd door de
theorieën van de filmmakers zélf,
een filmtheoreticus. Hij beschreef
niet alleen dat wat was, hij ontwierp
tegelijk dat wat zou of moest zijn en
wat hij plotseling, als een geweldige
ontdekking, in een bestaande film of
een gedeelte daarvan aangeduid of
verwezenlijkt zag.
Ik geloof, dames en heren, dat het
progressieve, ontwerpende karakter
een reëel kenmerk van alle filmkritiek
is die die naam verdient. De film
criticus voelt het medium waar hij
mee bezig is, aan als een „film-op-
weg". Dat hangt natuurlijk samen met
de technische aspckten van de film,
die voortdurend evolueren en artistiek
telkens nieuwe perspectieven maar
ook telkens nieuwe moeilijkheden
openen. Het hangt evenzeer samen
met de steeds grotere capaciteit en
innerlijke situaties en ervaringen in
film uit te drukken: een capaciteit die
we natuurlijk ook in vroegere perio
den vinden een Jeanne d'Arc of
het werk van Jean Vigajr maar die nu
in veel sterker mate de film beheerst
als gevolg van de steeds persoonlijker
uitdrukkingsvorm waartoe de film zich
bleek te kunnen lenen. Hoe het zij:
de filmkritiek heeft in zijn beste vor
men nog steeds dat ontwerpende ka
rakter. Als Zavattini spreekt over de
neorealistische film heeft hij 't niet
of maar zeer ten dele over een
„Fietsendieven" of een „Wonder van