WELKOM ALTERNATIEF
Het is de verdienste van minister Vrolijk, dat de noodlottige kringloop, waarin het
vraagstuk van de buitengewone lasten op ons bedrijf was geraakt, doorbroken is.
Een oplossing in fiscale zin bleek immers door de relatie van gemeentelijke autonomie, ver
groting belastingterrein gemeenten en financieel verhoudingsbesluit Rijk-gemeenten, met het
onderwerpelijke vraagstuk zo gecompliceerd te zijn, dat een procedure in deze richting hetzij
zijdelings hetzij rechtstreeks door wetswijziging voorlopig niet te verwachten viel. Ondanks de
anomalie van een stelsel van belasting op vermakelijkheden, voorzover gemeentelijk uitge
oefend, ondanks de concurrentievervalsing door investeringen uit de publieke kas, ondanks de
internationale tendens tot afschaffing, althans drastische vermindering zullen de experts op
Financiën en Binnenlandse Zaken hun wat doctrinaire inzichten waarschijnlijk blijven verdedi
gen. Blijkbaar hebben de aandrang vanuit de Kamer en de publieke mening hieraan niets
vermogen te veranderen.
Hoewel ons bedrijf, dat immer trots is op zijn onafhankelijkheid, aan eliminering van een on
billijke en onder de gegeven omstandigheden te zware extra fiscale druk ver de voorkeur gaf
boven compensatie in de vorm van financiële hulp, heeft het, via zijn Bondsbestuur de Re
gering precies een jaar geleden gevraagd een alternatief in overweging te willen nemen in
de zin van een noodwendig geworden overgangsmaatregel, in het vertrouwen dat deze niet als
zodanig op een definitieve oplossing van de daarmee samenhangende vraagstukken zou pre
judiciëren. Er is toen gepleit voor de vorming van een overbruggingsfonds voor een nader
te bepalen aantal jaren ter sanering en ontwikkeling van onze bedrijfstak als geheel. De uit
keringen uit dit fonds zouden enerzijds dienen voor een gerichte besteding en anderzijds,
indien de middelen dat zouden toelaten, voor een relatieve compensatie. Deze gedachtegang
isin de grote lijn althans blijkbaar door de Regering overgenomen. Onder hoofdstuk 8
van de miljoenennota (uitgaven voor de verschillende onderwerpen van staatszorg) deelt de
minister van Financiën, de heer Vondeling mede, dat „ten behoeve van de ontwikkeling van
het Nederlandse filmwezen, een bedrijfstak, die door de ontwikkeling van de laatste jaren in
structurele moeilijkheden is komen te verkeren, eveneens een bedrag in de Rijksbegroting
is opgenomen". Door de Regering worden derhalve de moeilijkheden erkend waarmee ons
bedrijf te worstelen heeft en wordt de oplossing ervan als een voorwerp van staatszorg aan
vaard. Hiermee is een beginsel in de Rijksbegroting gelegd, dat in eerste instantie minstens
zo belangrijk is als de bedragen die vooralsnog uit dien hoofde gevoteerd worden, ook al ne
men wij aan dat de bedrijfsgenoten evenveel belangstelling voor hfet laatste zullen hebben.
Gezien de tegenstand van bepaalde zijde, mag het resultaat als een overwinning van minister
Vrolijk worden aangemerkt, waarbij hij de persoonlijke steun van zijn collega van Financiën
niet ontbeerd zal hebben.
De Memorie van Toelichting op de betreffende begrotingspost is waarschijnlijk daarom wat
opgewekter van toon en uiteraard ook uitvoeriger dan de summiere vermelding in de mil
joenennota. „Het verheugt minister Vrolijk te kunnen mededelen, dat het in de bedoeling ligt
in 1967 een begin te maken met het verlenen van de noodzakelijke hulp welke is gevraagd
voor de gezondmaking van het Nederlandse film- en bioscoopbedrijf door het tot stand bren
gen van een fonds, waaruit volgens nader vast te stellen normen steun kan worden verleend
ter tegemoetkoming in de lasten, die op dit bedrijf drukken", aldus de Memorie van Toelich
ting. De minister stelt zich voor het fonds, waarvoor op de begroting 1967 een bedrag van
anderhalf miljoen is uitgetrokken, onder te brengen in een stichting in de geest van het Pro
ductiefonds voor Nederlandse Films, dat de productiezaken zal blijven behandelen.
Wij hebben uiteraard begrip voor het gevoel van teleurstelling, waarmede men in ons bedrijf
kennis heeft genomen van de hoogte van het ter beschikking komende bedrag, dat immers
in geen verhouding staat tot de enorme last, die op dit bedrijf drukt; men zal een en ander
niet als een succesvolle beëindiging kunnen zien van een gedurende vele jaren ge
voerde strijd. Toch verheugen wij ons met de minister om het feit, dat, zoals hij het nadruk
kelijk stelt een „begin" kan worden gemaakt met het verlenen van de noodzakelijke hulp.
Dit ministerieel beleid houdt derhalve, zodra de financiële omstandigheden zulks gedogen,
wat ons betreft een belofte in, namelijk, dat de betreffende begrotingspost jaarlijks een punt
van beraad zal uitmaken en mogelijk zal kunnen worden verbeterd, zodra de begrotingsom-