TOEPASSING VAN ARTIKEL 15 DER STATUTEN
29
Pag. 93: Weekblad voor de Cinematografie
Deze vermelding als volgt wijzigen:
Weekblad voor de Cinematografie, Vaillantlaan 523-
537, 's-Gavenhage, tel. 0 70 - 33 43 55/6, corr.-adres:
Nassaulaan 20, De Kaag, Post Abbenes, tel. 0 2534 -
3 82, uitgeefster: Mevr. T. C. Kleinschmidt De Kra
mer, directie en hoofdredactie: Mevr. T. C. Klein
schmidt De Kramer en F. A. Pino.
Pag. 94: Arbitrage-Colleges, Raad van Beroep
Schrappen: W. A. Grollenberg, Amsterdam.
Raad van Beroep
Toevoegen in vacature Grollenberg: G. F. Turèl.
Pag. 96: Cefima N.V.
Schrappen: W. A. Grollenberg.
Profilma
Schrappen: G. P. Bersee, leider, tel. 020-19 90 21.
Het Hoofdbestuur van de Nederlandsche Bioscoop-Bond heeft
besloten krachtens artikel 15 der Statuten de N.V. Chicago
Theater, exploiterende het Chicago Theater te Tilburg de straf
van boete tot een bedrag van 250,op te leggen, terzake
van het feit, dat door een prijsvaststelling van 0,60 voor alle
rangen voor de vertoning van de film „The great race" in een
middagvoorstelling op zondag 2 oktober 1966 in het door haar
geëxploiteerde Chicago Theater te Tilburg, mede in aanmerking
genomen de voor deze voorstelling door haar gemaakte reclame,
in strijd is gehandeld met de algemene belangen van het Neder
landse film- en bioscoopbedrijf.
Deze beslissing is genomen op grond van de overwegingen:
dat het Hoofdbestuur aan de hand van persannonces, telefonisch
gemaakte reclame en de desbetreffende door de exploitante aan
het Bondsbureau gezonden afrekenstaat heeft geconstateerd,
dat op zondagmiddag 2 oktober 1966 in het door haar ge-
exploiteerde Chicago Theater te Tilburg een voorstelling met
de film „The great race" is gegeven, waarvoor een toegangsprijs
voor alle rangen is vastgesteld van 0,60:
dat het Hoofdbestuur deze prijsvaststelling in samenhang met
de voor de voorstelling in kwestie gemaakte reclame
strijdig heeft geoordeeld met de algemene belangen van het
Nederlandse film- en bioscoopbedrijf en haar naar aanleiding
hiervan krachtens artikel 15 der Statuten voor verhoor heeft
opgeroepen, hetwelk op 18 oktober 1966 heeft plaats gevonden;
dat tijdens dit verhoor door haar directeur, de heer H. C. van
der Waarden, in hoofdzaak is verklaard, dat de onderwerpelijke
prijsvaststelling uitsluitend heeft gegolden voor kinderen en hun
volwassen begeleiders; dat andere volwassen bezoekers van de
voorstelling in kwestie de normale voor genoemde film geheven
entreeprijzen verschuldigd waren; dat zij met deze prijsvaststel
ling speciaal de grote gezinnen heeft willen tegemoetkomen;
dat het de laatste zondagmatineevoorstelling met de film „The
great race" betrof, daar geen verdere prolongatie van de film,
die reeds enige weken in haar theater was vertoond, zou plaats
vinden; dat zij na kennisneming van bezwaren tegen de prijs
vaststelling hierin weliswaar in verband met de reeds gemaakte
reclame geen wijziging meer kon brengen, doch dat zij wel het
effect ervan heeft willen beperken door een opdracht voor een
nieuwe advertentie in de pers te annuleren; dat zij geen op
dracht heeft gegeven voor de telefonische omroepberichten in
zake de bewuste voorstelling; dat zij zich voortaan van derge
lijke handelingen op het gebied van de vaststelling van entree
prijzen zal onthouden;
dat voor een juiste beoordeling van haar handelwijze in aan
merking moet worden genomen, dat voor de film „The great
race" als zogenaamde avondvullende film hogere toegangsprijzen
plegen te gelden dan bij voorstellingen met films van een meer
gebruikelijke vertoningsduur het geval is;
dat een zodanige hogere prijsvaststelling eveneens tot stand is
gekomen bij de vertoning van deze film in het Chicago Theater
te Tilburg;
dat, wanneer een entreeprijs van 0,60 bij vertoning in het
gewone exploitatiekader van films van usantiële lengte al als
excessief in de concurrentieverhoudingen is aan te merken,
omdat een zodanige prijs nu eenmaal geen reële grondslag kan
vormen voor een economisch verantwoorde bedrijfsvoering,
zulks uiteraard in veel sterkere mate geldt in het onderhavige
geval, waarbij de prijs, gelet op de geleverde prestatie, buiten
alle verhouding is;
dat, wat er ook zij van de motieven die overigens zijn aange
voerd, dientengevolge een ongezond element in de concurrentie
verhoudingen met andere bioscopen in Tilburg en omstreken is
geslopen, hetwelk nog wordt versterkt door de opvallende wijze
van annoncering, ongeacht nog de vraag wie voor de telefo
nische omroepberichten verantwoordelijk moet worden gesteld,
zodat deze handelwijze als een uitwas in de concurrentie moet
worden beschouwd en een gevaar inhoudt voor een ordelijk
economisch verkeer in deze bedrijfstak, zulks te meer, nu
excessen onder invloed van de huidige moeilijke bedrijfssituatie
een extra nadelige uitwerking hebben;
dat deze handelwijze ook in de verhouding tot niet-bedrijfsge-
noten onjuist moet worden geacht, omdat zij gemakkelijk een
verkeerd oordeel kan doen ontstaan over de prijsvorming bij de
Nederlandse bioscopen in het algemeen en de Tilburgse bio
scopen in het bijzonder met alle ongewenste gevolgen van dien
uit een oogpunt van bioscoopbezoek of anderszins;
dat, vooropgesteld, dat de beslissing omtrent de hoogte der
toegangsprijzen een aangelegenheid is die aan het beleid der
individuele bedrijfsgenoten moet worden overgelaten en waarin
de bedrijfsorganisatie zich als zodanig ook niet pleegt te men
gen, de op dit punt bestaande vrijheid niet dient te ontaarden
in misbruiken die ernstig in strijd zijn te achten met de alge
mene belangen van het Nederlandse film- en bioscoopbedrijf;
dat het Hoofdbestuur bedoelde handelwijze op grond van voren-
vermelde overwegingen inderdaad in ernstige mate strijdig oor
deelt met het algemeen bedrijfsbelang en mitsdien heeft besloten
de straf van boete als bedoeld in artikel 15 der Statuten ten
bedrage van 250,op te leggen.
Het Hoofdbestuur van de Nederlandsche Bioscoop-Bond heeft
besloten krachtens artikel 15 der Statuten Warner Bros First
National Pictures N.V. te Amsterdam de straf van boete tot
een bedrag van 100,op te leggen, terzake van het feit,
dat door de contractueel vereiste toestemming te geven voor een
prijsvaststelling van 0,60 voor alle rangen voor de vertoning
van de door haar in ons land gedistribueerde film „The great
race" in een middagvoorstelling op zondag 2 oktober 1966 in
het Chicago Theater te Tilburg in strijd is gehandeld met de
algemene belangen van het Nederlandse film- en bioscoopbedrijf.
Deze beslissing is genomen op grond van de overwegingen:
dat het Hoofdbestuur aan de hand van persannonces, telefo
nisch gemaakte reclame en de desbetreffende door de exploitant
van het Chicago Theater te Tilburg aan het Bondsbureau ge
zonden afrekenstaat heeft geconstateerd, dat op zondagmiddag
2 oktober 1966 in dit theater een voorstelling met de film „The
great race" is gegeven, waarvoor een toegangsprijs voor alle
rangen is vastgesteld van 0,60, welke prijs zeer aanzienlijk
afweek van de in het desbetreffende verloningscontract vastge
legde toegangsprijzen;
dat het Hoofdbestuur deze prijsvaststelling in samenhang met
de voor de voorstelling in kwestie gemaakte reclame strijdig
heeft geoordeeld met de algemene belangen van het Nederlandse
film- en bioscoopbedrijf en deswege tegen de bedoelde exploi
tant ingevolge artikel 15 der Statuten is opgetreden;
dat het Hoofdbestuur de filmverhuurder evenwel mede verant
woordelijk voor dit feit heeft gesteld, omdat deze uit hoofde
van de bepalingen van het vertoningscontract toestemming heeft
te geven voor afwijkingen van de daarin vastgelegde entree
prijzen, alsook voor de ten behoeve van de onderhavige film te
maken reclame, en vooralsnog moest worden aangenomen, dat
hij deze toestemming in beide opzichten had verleend;
dat de filmverhuurder naar aanleiding hiervan krachtens artikel
15 der Statuten voor verhoor is opgeroepen, hetwelk op 18 ok
tober 1966 heeft plaats gevonden;
dat tijdens dit verhoor door de heer P. J. N. R. Ooms, in hoofd-