Ook andere landen hebben
problemen met filmdistributie
Taaiheid en geduld
Een bioscoop
Al 30 jaar
Rechtstreeks
Vrije keus
l~\at men ook in andere landen
met de ons uit eigen ervaring
bekende problemen op het gebied
van de filmdistributie worstelt, blijkt
uit een artikel in het Duitse vakblad
„Film-Echo/Filmwoche" (21ste
jaargang, no. 20), waaraan het vol
gende is ontleend:
In München bestaat een bijna 300
zitplaatsen tellend wijktheater, dat
men nog niet zo lang geleden als
reeds op sterven na dood had ver
klaard. Er kwam echter een nieuwe
exploitant, die ideeën meebracht en
de inderdaad gunstig gelegen bioscoop
in een gespecialiseerd theater veran
derde. Een gespecialiseerd theater,
wat verstaat men daar onder? Een
art-house? Een actietheater? Een goed
antwoord daarop kan men niet met
een paar woorden samenvatten.
Met taaiheid en geduld koos de nieu
we exploitant uit de aanbiedingen der
verhuurders van nieuwe en oude pro
ducten de films uit, welke hem attrac
tief voor zijn publiek leken. In een
enkel jaar steeg de recette in het
theater met 500%In dezelfde pe
riode moesten tien wijktheaters in
dezelfde stad gesloten worden. Moes
ten zij gesloten worden? Of heeft
men ze eenvoudigweg gesloten? In
ieder geval bestaan zij niet meer.
In het gehele Zuidduitse verhuurge-
bied schrompelde het aantal biosco
pen met een verlies van 132 in het
afgelopen jaar in tot 1110 permanente
bioscopen. Dat betekent, dat er sedert
het jaar 1959 alleen al in dit verhuur-
gebied 620 theaters gesloten werden.
Dat is meer dan een derde.
Stelt men de 132 sluitingen van 1966
op 100%, dan moet men 60% der
sluitingen toeschrijven aan plaatsen,
waar slechts één theater bestond, 30%
aan bioscopen in de buitenwijken van
grote en middelgrote steden en de
rest aan verschillende andere catego
rieën.
Het verschrikkelijkste van deze ge
tallen is het hoge percentage van de
plaatsen, die maar één bioscoop had
den en die nu geheel zonder bioscoop
zitten. In het verhuurgebied München
zijn er nu nog 430 plaatsen waar maar
één bioscoop functioneert. Daarvan
verkeert de helft in gevaar, waarbij
de grootte der gemeenten geen be
slissende rol behoeft te spelen. Er zijn
plaatsen met 1200 inwoners, waar een
kundige bioscoopexploitant zich goed
kan handhaven, maar er zijn ook klei
ne steden met 12.000 inwoners, waar
de enige bioscoop een noodlijdend be
staan heeft. Opvallend is, dat het in
de plaatsen in de orde van grootte
van 20.000 tot 100.000 inwoners zel
den voorkomt, dat bioscopen gesloten
worden.
In het verhuurgebied Frankfurt bij
voorbeeld waren er in 1960 1138
plaatsen met een of meer bioscopen.
Zeven jaar later waren er nog maar
697 van die plaatsen over. Dat wil
zeggen, dat 441 steden en dorpen in
deze laatste zeven jaar in dit gebied
zonder bioscoop geraakt zijn. In de
resterende 697 plaatsen echter zijn er
nog 1217 theaters. Daarvan zijn er
503 plaatsen met slechts één bioscoop.
In 74 plaatsen zijn er twee of meer
bioscopen in één hand. In het gehele
verhuurdistrict van Frankfurt zijn er
maar 120 plaatsen, waar concurre
rende bioscopen geëxploiteerd wor
den.
De vakman geeft deze cijfers veel te
denken. Wat gebeurt er eigenlijk? Al
dertig jaar lang wordt er bij het ver
huren van films enkele gunstige
uitzonderingen daargelaten steeds
volgens dezelfde principes te werk ge
gaan. Men wil blijkbaar niet erkennen
hoeveel er intussen is veranderd. De
filmhandel schijnt het nog steeds niet
duidelijk te zijn, dat zijn vertonings-
mogelijkheden gestadig inkrimpen.
Steeds meer mensen gaan ervan uit,
dat de filmcrisis geen crisis van de
film is en dat de aantrekkingskracht
van de film zelfs toeneemt, maar dat
er in toenemende mate sprake is van
een crisis met betrekking tot de mo
gelijkheden van bioscoopbezoek voor
het grote publiek. Wat moet het bio-
scoopminded publiek tenslotte begin
nen als er in zijn woonplaats en in de
verre omtrek geen bioscoop meer te
vinden is!
De terugloop van het bezoek in het
jaar 1966 bedroeg gemiddeld onge
veer 10 procent. Berekent men bij
voorbeeld voor 132 bioscoopsluitingen
in Beieren en een gemiddelde van 350
zetels per bioscoop het verloren be-
drijfsvolume, dan komt men precies
uit op de 10% waarmee het bioscoop
bezoek in 1966 verminderde. Zouden
zich dezelfde uitkomsten in andere
districten voordoen, dan was het be
wijs geleverd, dat per slot van reke
ning het doen stoppen van de terug
loop van het bezoek alleen afhankelijk
is van de bioscoopexploitanten en de
filmverhuurders gezamenlijk.
Voor verdere bioscoopsluitingen moet
dan ook met nadruk gewaarschuwd
worden. Reeds lang weet men, dat
zelfs in de grote steden het sluiten
van een theater de nabijgelegen bio
scoop nauwelijks of in het geheel geen
nieuwe toeloop oplevert. Met stoere
verkooppraktijken volgens een op ge
heel andere omstandigheden afge
stemd schema is niet meer te werken;
zelfs niet wanneer de argumenten nog
zo overtuigd lijken.
De bewering, dat de kleine platasen
de verhuurders meer onkosten als
winst opleveren, gaat alleen op, zolang
men de kleine plaatsen niet de vol
ledige vrije programmakeuze laat.
Natuurlijk zal het vaak onrendabel
zijn om deze kleine theaters door een
vertegenwoordiger te laten bezoeken.
Maar waarom zou men in die gevallen
niet rechtstreeks afsluiten? Waarom
vertelt men de exploitanten van deze
bioscopen niet, welke films juist in
de provincie succes beloven? Waarom
laat men hun niet de keus uit alle
films, die uit de producties der laatste
jaren nog leverbaar zijn?
Natuurlijk zal bij zulk een verhuur-
methode op basis van vrije keus de
ene verhuurder er beter afkomen dan
de andere, al was het maar, omdat de
ene meer titels met trekkracht voor
de kleine plaatsen en de wijktheaters
heeft dan de andere. Dit risico echter
moet iedere verhuurder op de koop
toenemen, als hij wil vermijden, dat
zijn afzetgebied verder ineenschrom-