Balans van 50 jaar bondswerk
Structuur en reglement
8
den hier vertegenwoordigd hebben
willen zijn.
Een hartelijk welkom richt ik tot U
persoonlijk, mijnheer Monaco, als
president van het Bureau Internatio
nal du Cinéma en het Comité de
1'Industrie Cinématographique Euro-
péenne. Wij hebben met U in de
groeiende buitenlandse contacten veel
van gedachten gewisseld en waarde
ren het ten zeerste, dat U zich bereid
hebt verklaard hier in het kader van
ons gouden jubileum het woord te
voeren.
Ik heet voorts welkom de Secretaris
generaal van de Union Internationale
de 1'Exploitation Cinématographique.
Uw aanwezigheid, mijnheer Trichet,
heeft voor ons een bijzonder accent,
omdat wij samen aan de wieg hebben
gestaan van deze Union.
Ik heet onze Belgische vrienden en
onze Duitse gasten in de persoon van
de heer Woeller welkom, wier pre
sidium het ondanks een voor hen be
langrijke vergadering in Bonn op prijs
heeft gesteld hier door een van de
voorzitters te zijn vertegenwoordigd.
Met erkentelijkheid begroeten wij de
vertegenwoordiger van Motion Picture
Association of America, de heer Gro-
nich.
Excellentie, dames en heren, ik ge
loof dat ik mij in verband met de
beschikbare tijd ontslagen mag achten
van het geven van een historisch over
zicht betreffende onze organisatie. Dit
is trouwens uitvoerig gebeurd bij de
viering van ons veertigjarig bestaan
en de jaren van de middelbare leef
tijd hebben nog eens speciaal aan
dacht gekregen in het jubileumnum
mer van het bondsorgaan, dat U allen
is toegezonden.
T zult het mij echter niet euvel
willen duiden, wanneer ik thans
een verkorte balans maak van vijftig
jaar Bondswerk.
Tussen de jaren 1918 en 1968 heeft
zich óók in onze organisatie een gro
te ontwikkeling voltrokken, hetgeen
wel niet anders kon, wanneer men in
aanmerking neemt de maatschappe
lijke ontwikkeling en in het bijzonder
de ontwikkeling van de massacommu
nicatie. In sommige opzichten zijn
wij de ontwikkeling vóór geweest, in
andere opzichten zijn wij bij de tijd
geweest en in menig opzicht staan
wij thans voor een problematiek, die
een heroriëntering van ons bedrijf en
van onze organisatie noodzakelijk
maakt.
Uw aanwezigheid, Excellentie, is bij
na symbolisch! In 1918 zond een
aantal benarde pioniers van deze
Bond een brief naar de minister van
Binnenlandse Zaken in verband met
de grote moeilijkheden waarin het
bedrijf verkeerde als gevolg van al te
drastisch gemeentelijk ingrijpen. De
brief bleef onbeantwoord en, kenne
lijk over het hoofd ziende, dat de
overheidsstukken portvrijdom genie
ten, zond men een tweede brief met
dezelfde inhoud, maar dit keer voor
alle zekerheid met betaald antwoord.
Ook op deze brief is nimmer gerea
geerd.
In 1935 waren wij een stapje verder.
In dat jaar vond hier op initiatief
van de Bioscoopbond de viering van
het veertigjarig bestaan van de cine
matografie plaats. Haar uitvinder,
Louis Lumière, die toen onze gast
was en over de gehele wereld een
grootse ontvangst ten deel viel zowel
van de zijde van de overheid als van
wetenschappelijke kringen, werd bij
die gelegenheid enkele ogenblikken
door de minister van Onderwijs,
Kunsten en Wetenschappen in privé-
audiëntie ontvangen; hij genoot daar
bij de eer aan het puntje van het
ministeriële bureau te mogen zitten.
Achteraf realiseert men zich, dat
zulks voor de minister een gewaagde
onderneming was, want het was een
eerste stap van Binnenlandse Zaken,
waaronder wij ressorteerden vanwege
de zedelijke en maatschappelijke ge
varen die de overheid aan de biosco
pen toeschreef, naar de heilige hallen
van de Kunst.
Nu in 1968 hebt U, Excellentie, op
ons verzoek onze jubileumbijeen
komst bij te wonen, spontaan en per
soonlijk gereageerd en U aanstonds
bereid verklaard Uw visie te geven
op een aantal problemen film en film
bedrijf rakende. Gij zijt de eerste
minister op een bijeenkomst van onze
organisatie, een getuigenis niet alleen
van Uw persoonlijke inzichten, maar
ook een bevestiging van het feit, dat
het overheidsbeleid ten opzichte van
film en geleidelijk ook ten opzichte
van het filmbedrijf is omgebogen en
deze toch wel wat misdeelde tak van
kunst en van wat onze oosterburen
noemen Kulturwirtschaft mede tot
voorwerp van overheidszorg zijn ge
maakt.
"LToewel ik, zoals gezegd, niet beoog
een historische beschouwing te
geven, mag ik uit eerbied voor de
pioniers van onze bedrijfsorganisatie,
uit eerbied ook voor wat drie opeen
volgende geslachten tot stand hebben
gebracht, niet voorbijgaan aan het
geen de betekenis uitmaakt van deze
jubilerende organisatie. Dat zijn haar
structuur en haar reglementering.
Haar structuur is te merkwaardiger in
het licht van ontwikkelingen die zich
thans internationaal voordoen. Op een
bijeenkomst van de Drive-in Theatre
Owners Association sprak kort gele
den de president van M.P.A.A., de
heer Valenti: „Allen die bij de toe
komst van deze „art industry" be
trokken zijn, moeten inzien, dat zij
een aandeel in haar werkzaamheid
hebben. Aldus hebben èn de leiders
der ondernemingen èn de creatieve
filmmakers èn de filmdistributeurs èn
de bioscoopexploitanten èn de werk
nemers actief deel aan één en dezelf
de zaak. Ook al zijn wij het soms met
elkaar oneens, wij zijn altijd bondge
noten". Tot zover de heer Valenti.
Dezelfde gedachte openbaart zich in
de stichting van het Bureau Interna
tional du Cinéma, waarin men ver
schillende bedrij fsgroeperingen op in
ternationaal niveau aan één tafel heeft
willen brengen. Onze voorgangers
hebben dit gedaan in de twintiger
jaren, toen filmleveranciers en film-
afnemers zich verenigden. De na
oorlogse generatie heeft ook de film
producenten als groep in de bedrijfs
organisatie geïntegreerd, zij het, dat
ook al vóór de oorlog filmproducen
ten lid waren van deze Bond.
Door dit samengaan van heterogene
groepen heeft men een goed geoutil
leerd bureau kunnen creëren dat een
centrale plaats in deze bedrijfstak in
neemt, heeft men een wekelijks ont
moetingspunt in het leven kunnen