Verticaal en horizontaal
Paralel met
verenigingsrecht
Drie richtlijnen
van Publieke Vermakelijkheden en de
Noord-Nederlandse Bioscoop-Bond
toe en in 1923 traden eveneens toe de
verhuurders, die aanvankelijk dona
teurs waren en aangesloten waren bij
een bond van Nederlandse filmverhuur
kantoren. Destijds was meer sprake
van een activiteit, die enerzijds in het te
ken van afweer stond, maar anderzijds
en dat is de grondslag geworden
voor deze organisatie van een her
metisch sluiten van de gelederen. De
naleving van de besluitvorming kon
toen worden afgedwongen door het
uitoefenen van sancties en hierin lag
in feite de verbindende kracht van alle
besluiten van de toenmalige algemene
vergadering. Het is duidelijk, dat de
verticale organisatievorm bestaande in
het samengaan van leveranciers en af
nemers daarvan als het ware de hart-
ader vormde. Door dit samengaan
kon een zogenaamd normaalcontract
in het leven worden geroepen voor
loper van de latere leveringscondities,
evenals een arbitrage-instituut en een
gesloten systeem van levering en afna
me. De aanvankelijke besluitvorming
geschiedde gemeenlijk bij motie in de
algemene vergadering, waaraan dan
het bestuur zijn uitvoeringsbevoegd
heden ontleende.
Vl/at door deze werkwijze geleide
lijk gegroeid was, werd beves
tigd in de statuten, die door de alge
mene vergadering van 19 maart 1923
werden aangenomen. In 45 artikelen
vindt men dan voor het eerst een om
schrijving van de rechten en de plich
ten der leden. De daarop volgende
serie statutenwijzigingen bevestig
den de verticale lijn enerzijds en an
derzijds de horizontale indeling in af
delingen en specificeerden de ver
schillende verplichtingen en rechten.
Curieus is, dat wat nu in artikel 25
van de statuten nog eens nadrukkelijk
en in wijder verband geregeld is, toen
in beperktere zin in de statuten werd
opgenomen, namelijk dat in het
hoofdbestuur van elk lid slechts één
persoon zitting mocht hebben. In
1926 worden de statuten gewijzigd,
teneinde te voorkomen, dat men met
mandaten op de algemene vergade
ring komt; in 1930 krijgen de statu
ten het grondwettelijk karakter dat zij
sedertdien hebben behouden. De sta
tuten beperken zich tot de grondslag
van de vereniging en alle andere za
ken worden verwezen naar regle
menten. De statuten van 1930 en de
daarop volgende wijziging van 1933
hebben de organisatie praktisch vol
waardig gemaakt, mede ook door het
scheppen van pariteit van de twee
belangengroepen in het besturend col
lege, een pariteit, die ook in het arbi
trage-instituut en later in de vesti
gingscolleges werd doorgetrokken. Zij
hebben praktisch tot aan de jongste
reconstructie tot grondslag gediend
van het organisatorisch handelen.
In het bijzonder hebben zij besluiten
mogelijk gemaakt als de afsluiting van
het bedrijf op 11 februari 1935 en de
daaruit voortkomende vestigings- en
prijzenregelingen. Een belangrijke
schakel in de opeenvolgende statuten
wijzigingen vormt die van 2 augustus
1937, die als het ware de verbinding
heeft gelegd met de huidige herzie
ning. In deze statuten werd de mo
gelijkheid geopend om normen vast te
stellen, waaraan leden en niet-leden
moeten voldoen bij het exploiteren
van hun bedrijven en zaken. Er werd
toen een ledenraad in het leven ge
roepen, die een deel van de taak van
de algemene ledenvergadering over
nam, in dier voege, dat zij te beslis
sen kreeg in bepaalde beroepzaken,
verantwoording kon vragen terzake
van het hoofdbestuursbeleid liggend
op het terrein van de functies van de
ledenraad, bedrijfsreglementen
moest vaststellen en bedrijfsbesluiten
uitvaardigen. Voor het eerst zien we
dan in het wetgevend lichaam exploi
tanten en verhuurders gelijkelijk ver
tegenwoordigd. Terloops moge ik
hierbij opmerken, dat ook de exploi
tanten geleidelijk niet meer in los ver
band, maar groepsgewijze gingen op
treden. Vanaf 1934 streefden zij via
een daartoe opgericht comité naar de
vorming van een bedrijfsafdeling bio
scoopexploitanten. Het overleg tussen
het hoofdbestuur en dit comité heeft
geleid tot het vormen van nieuwe af
delingen naast de bestaande, name
lijk de Afdeling Het Centrum, de Af
deling Het Oosten en de Afdeling Het
Westen, en tot het instellen van een
centraal orgaan tussen alle exploitan
tenafdelingen in de vorm van de
Afdelingsraad, welks rechtspositie
merkwaardig genoeg niet door een
statutenwijziging, maar bij wijze van
Afdelingsreglement op 17 juni 1935 is
vastgesteld. Bij de statutenwijziging
van 1937 wordt dit orgaan, dat de
voorloper is geworden van de huidige
bedrijfsafdeling Exploitanten slechts
terloops genoemd.
De statutenwijzigingen die na de be
zetting hebben plaats gehad, hebben
aan de organisatievorm niet meer we
zenlijk veranderd. Zij hebben slechts
aanpassing beoogd voorzover wette
lijke voorzieningen deze noodzakelijk
maakten. Dit betekent niet, dat de wij
zigingen niet van betekenis waren.
lVïen ziet haar namelijk in min of
meer verwijderd verband pa
rallel lopen met de veranderingen, die
de wetgeving op het stuk van het
verenigingsrecht inmiddels ondergaat.
Ik denk hierbij aan de wet van 24
mei 1935 op het algemeen verbin
dend en onverbindend verklaren van
ondernemersovereenkomsten, de Ves
tigingswet Kleinbedrijf 1937, de Ves
tigingswet Bedrijven 1954 en de wet
van 28 juni 1956, houdende regelen
omtrent de economische mededin
ging. Liepen we in de jaren dertig pa
rallel, omdat wij bij wijze van spre
ken in eigen beheer deden wat de
wetgever ter tegemoetkoming aan de
economische crisis in het algemeen
moest doen, in de jaren na de bezet
ting moesten we min of meer parallel
lopen ter voldoening aan de wettelij
ke vereisten die de tot dan toe heer
sende crisis- en schaarste-economie
ging vervangen door bevordering van
een gezonde concurrentie met bestrij
ding van excessen.
Bij dit alles dient in het oog te wor
den gehouden dat onze vereniging
een particuliere vereniging is, wier
statuten goedgekeurd worden bij Ko
ninklijk Besluit ingevolge artikel 5
van de Wet van 22 april 1855 tot re
geling en beperking der uitoefening
van het regt van vereeniging en ver
gadering, zoals dit recht bij artikel 9
van de Grondwet wordt erkend. Het
is dus op grond van deze wet dat onze
Bond sedert 1918 als rechtspersoon
lijkheid bezittende vereniging func
tioneert. De bevoegdheid en de aan
sprakelijkheid van de rechtspersoon,
alsmede de rechtspositie van het be
stuur, zijn maar zeer summier in het
Burgerlijk Wetboek geregeld. Een en
ander is kenmerkend voor de beperk
te inzichten omtrent wezen en prak
tijk van de rechtspersoon ten tijde van
haar totstandkoming. Eerst de wet
van 12 mei 1960 tot vaststelling van
Boek II van het nieuwe Burgerlijk
Wetboek, die veel dwingend recht be
vat, is een belangrijke bijdrage op het
gebied van het verenigingsrecht zowel
materieel als formeel. Bij de jongste
statutenwijziging en reglementsherzie
ning van de organisatie is met dit
an de naoorlogse wetgeving is in
tussen een geheel nieuw element
toegevoegd door de supranationale re
gelingen als uitvloeisel van het Ver-