Bondsrepubliek
Artikel 18
29
de directie niet gerechtigd was te ver
klaren, dat appellante zich alsnog vrij
willig onderwerpt aan de arbitrale uit
spraak in het onderhavige geschil, doch
wel bereid was dit nader met de directie
van appellante te overleggen en de be
slissing van appellante spoedig aan de
secretaris van de Raad te doen weten;
dat Mr. Dommering bij brief van 11 maart
1969, welke brief in afschrift aan dit
vonnis is gehecht en waarvan de inhoud
hier herhaald en ingelast wordt be
schouwd, aan de secretaris van de Raad
van Beroep heeft doen weten, dat appel
lante zich ermede kan verenigen, dat ge
noemde Raad bindend vaststelt welke
schadevergoeding door appellante aan
geïntimeerde verschuldigd zal zijn, doch
tevens een principiële uitspraak verlangt
ten aanzien van de bevoegdheid van de
Gemengde Commissie van Geschillen;
OVERWEGENDE:
A. Ten aanzien van de bevoegdheid van
de Gemengde Commissie van Geschil
len
Bij gebreke van betwisting door appel
lante en op grond van de door geïnti
meerde als eiseres in eerste aanleg bij
het inleidend verzoek tot arbitrage ge
veegde, door geïntimeerde aan appellante
gerichte brief van 30 april 1953 staat
vast, dat tussen partijen een overeenkomst
is gesloten, krachtens welke geïntimeerde
met ingang van 1 mei 1953 voor de duur
van een jaar en derhalve tot 1 mei 1954
de projectie- en filmreclame in het thea
ter van appellante zou verzorgen, zoals
voorheen ook reeds het geval was ge
weest, zulks met de bepaling, dat deze
overeenkomst behoudens opzegging vóór
1 februari van enig jaar tegen 1 mei van
hetzelfde jaar stilzwijgend zou worden
voortgezet en dat geïntimeerde van de
bruto-opbrengst 50 zal voldoen aan ap
pellante in maandelijkse afrekeningen,
terwijl bij beëindiging van de overeen
komst de bestaande contracten met der
den door appellante dienden te worden
afgeplaatst, eveneens op basis van 50/50.
Ten tijde van het sluiten van deze over
eenkomst was appellante lid van de Ne
derlandse Bioscoopbond en geïntimeerde
lid van de Nederlandsche Vereeniging van
Bioscoopreclame-Exploitanten, zodat op
genoemde overeenkomst van toepassing
was de Arbitrage-Overeenkomst tussen
genoemde Bond en genoemde Vereniging
dd. 13 december 1938 en alle eventuele ge
schillen tussen partijen met uitsluiting van
de burgerlijke rechter onderworpen wa
ren aan arbitrage, zoals die geregeld is in
deze Arbitrage-Overeenkomst. Voorts
staat tussen partijen vast, dat appellante
bij brief van 8 augustus 1967 meerge
noemde overeenkomst aan geïntimeerde
heeft opgezegd tegen 31 augustus 1967 en
derhalve zonder inachtneming van de
contractuele termijn van opzegging. Ten
slotte staat vast, dat geïntimeerde bij
brief van 23 augustus 1967 geprotesteerd
heeft tegen deze opzegging, doch zich
bereid heeft verklaard zich alsnog hier
mede te kunnen verenigen, indien appel
lante de door geïntimeerde als gevolg
van de ontijdige opzegging geleden schade
ten bedrage van ƒ8.238,12 zou vergoeden
en zulks binnen vijf dagen te bevestigen.
Appellante heeft nagelaten deze bevesti
ging tijdig aan geïntimeerde te verzen
den en evenmin enig ander voorstel ge
daan, zodat nog in de maand augustus
1967 een geschil tussen partijen was ge
rezen en derhalve op een tijdstip, dat
appellante nog lid was van de Neder
landse Bioscoopbond.
Geheel" daargelaten op welke datum
laatstgenoemd lidmaatschap een einde
heeft genomen, staat de verplichting van
appellante het aldus gerezen geschil te
doen beslechten door de1 Gemengde Com
missie van Geschillen en mitsdien de be
voegdheid van deze Commissie, vast.
De primair door appellante aangevoerde
grief is derhalve ongegrond, althans kan
niet tot vernietiging van de beroepen
beslissing leiden, zij het dat de door de
Gemengde Commissie van Geschillen aan
haar bevoegdheid ten grondslag gelegde
overwegingen niet geheel juist, althans
onvolledig zijn.
Uit het bovenstaande vloeit voorts voort,
dat de Gemengde Raad van Beroep te
vens bevoegd is van dit geschil kennis
te nemen en in hoger beroep uitspraak
te doen.
B. Ten aanzien van de omvang der
schadevergoeding.
De Gemengde Commissie van Geschillen
heeft in de beroepen beslissing overwo
gen, dat de vordering van geïntimeerde
niet ongegrond of onrechtmatig is voor
gekomen en voorts door de overgelegde
bescheiden is gestaafd.
Appellante heeft de door geïntimeerde
aan haar berekening van de door haar ge
leden schade ten grondslag gelegde cij
fers en gegevens niet betwist, zodat van
de juistheid hiervan kan worden uit
gegaan.
In eerste aanleg is door appellante als
gedaagde geen verweer gevoerd, doch in
hoger beroep heeft appellante, onder er
kenning overigens van bovengenoemde
cijfers en gegevens, twee bezwaren aan
gevoerd tegen de wijze, waarop de door
geïntimeerde geleden schade is bere
kend.
In de eerste plaats heeft appellante ge
steld, dat het doen voeren van reclame
in een theater, waarvan bekend is, dat
het binnenkort zal sluiten, minder aan-
trekkelij k is voor de adverterende win
keliers, zodat de omzet van projectie
plaatjes zou zijn afgenomen, waardoor
de door geïntimeerde te behalen winst ge
ringer zou zijn geworden. Appellante
heeft echter betwijfeld, of dit ook geldt
voor de reclamefilms.
Dit verweer wordt door de Gemengde
Raad van Beroep verworpen, daar het
de Raad uit eigen wetenschap bekend
is, dat geïntimeerde uitsluitend jaarcon
tracten afsluit.
In de tweede plaats heeft appellante ge
steld, dat geïntimeerde heeft verzuimd
bij de berekening van de door haar ge
leden schade een aftrek toe te passen
wegens kosten van acquisitie. Ook dit ver
weer wordt door de Raad verworpen,
aangezien, in aanmerking genomen dat
geïntimeerde uitsluitend jaarcontracten
afsluit, de Raad van oordeel is, dat ge-
intimeerde terecht heeft gesteld, dat niet
alleen de algemene kosten, maar ook de
specifieke kosten reeds gemaakt waren
ten tijde van de opzegging der overeen
komst, althans dat de nog te maken kos
ten, te verwaarlozen zijn in verhouding
tot de reeds gemaakte kosten, zulks zeker
nu geïntimeerde geen recht heeft doen
gelden op enige vergoeding uit hoofde
van de in de overeenkomst genoemde af-
plaatsingsclausule.
Tenslotte is de Raad niet van oordeel, dat
geïntimeerde de door haar geleden schade
heeft kunnen beperken althans niet in
enige mate van betekenis door het
plaatsen van reclamefilms in andere thea
ters, zodat deze factor buiten beschouwing
dient te worden gelaten, zulks mede gelet
op het feit, dat geïntimeerde geen rech
ten heeft willen ontlenen aan eerder ge
noemde af plaatsingsclausule.
De Raad is mitsdien van oordeel, dat
het door geïntimeerde wegens vergoe
ding van de door haar als gevolg van
de ontijdige opzegging der overeenkomst
door appellante geleden schade gevorder
de bedrag op juiste wijze is berekend, ter
wijl de grondslag van de vordering tot
schadevergoeding ten processe vaststaat,
nu appellante ter zitting van de Raad
zich schadeplichtig heeft erkend.
Wel overweegt de Raad, dat op geïnti
meerde de verplichting rust uit het door
haar van appellante te ontvangen bedrag
aan de daarvoor in aanmerking komende
collega's de hen toekomende provisie af
te dragen.
Het beroep van appellante dient derhalve
met verbetering van de gronden te wor
den afgewezen en het beroepenvonnis
van de Gemengde Commissie van Ge
schillen dient te worden bekrachtigd, ter
wijl appellante dient te worden veroor
deeld in de kosten van beide instanties,
welke in tweede instantie worden be
groot op 25,zodat zij in totaal 300,
bedragen.
RECHTDOENDE ALS GOEDE MANNEN
NAAR BILLIJKHEID:
BEKRACHTIGT het vonnis van de Ge
mengde Commissie van Geschillen dd. 5
oktober 1967, waarvan beroep;
VEROORDEELT appellante tot betaling
van de geschilkosten, in beide instanties
in totaal begroot op ƒ300,(driehon
derd gulden).
Aldus gewezen te Amsterdam op
5 mei 1969.
De Gemengde Raad van Beroep
van de Nederlandse Bioscoop
bond en de Nederlandsche Ver
eeniging van Bioscoopreclame-
Exploitanten.
TJct aantal bioscopen is in de
Bondsrepubliek (inbegrepen
Westbeiïijn) in 1968 opnieuw terug
gelopen. Men kwam met 458 bio
scopen minder uit op een bestand van
4060 theaters met 1.672.295 zit
plaatsen. Er waren 64 reisbioscopen.
Het aantal drive in bioscopen nam
met meer dan 100 procent toe. Van
1961 t.e.m 1964 was er in West
duitsland slechts één. In 1965 kwam
er één bij, in 1967 twee en in 1968
liefst vijf. Er zijn er in totaal negen.
Het bioscopenbestand tuimelde van
1961 (6666) naar 1968 (4060) met
2606 naar beneden.
Toepassing van artikel 18 der Statuten.
Ter zake van het feit:
dat Royal Film N.V., Boekhorststraat 96,
's-Gravenhage, niettegenstaande de door
de Filmhuurschuld-Commissie krachtens
artikel 14 der Bondsvoorwaarden uitge-
exploitant, te weten de Stichting R.K.
sproken uitsluiting van een lid-bioscoop-
Jeugdcentrale te Drunen, aan dit lid films
heeft geleverd en bijgevolg genoemd arti
kel heeft overtreden;
heeft het Hoofdbestuur besloten Royal
Film N.V. ingevolge artikel 18 der Sta
tuten de straf van boete ten bedrage
van j 100,(eenhonderd gulden) op te
leggen.
Deze beslissing is genomen op grond
van de overwegingen:
dat de Filmhuurschuld-Commissie ten
aanzien van de betrokken lid-bioscoop-
exploitant de Stichting R.K. Jeugdcentrale
te Drunen ingaande 10 december 1968 de
uitsluiting heeft uitgesproken als bedoeld
in artikel 14 der Bondsvoorwaarden, het
geen in samenhang met artikel 18 der
Statuten (voorheen artikel 15 der Statu
ten) impliceert, dat met dat lid op het
gebied van het film- en bioscoopbedrijf
geen zaken mochten worden gedaan, zo
lang de uitsluiting niet was geëindigd;
dat Royal Film N.V. voor vertoning door
het bewuste lid-bioscoopexploitant in de
speelweek aangevangen op 25 december
1968, een filmprogramma heeft geleverd,
hoewel de uitsluiting toen nog voort
duurde;
dat het Bestuur van de Bedrijfsafdeling
Filmverhuurders zich conform artikel
13 C van het Reglement van de Bedrijfs
afdeling Filmverhuurders tot het hoofd
bestuur heeft gewend met het verzoek de
N.V. wegens deze overtreding van het
leveringsverbod een der in artikel 18 der
Statuten genoemde straffen op te leggen;
dat het Hoofdbestuur naar aanleiding
van deze overtreding en het verzoek van
genoemd afdelingsbestuur tot behandeling
krachtens artikel 18 der Statuten is over
gegaan en de N.V. deswege voor verhoor
heeft opgeroepen;
dat Uwerzijds bij dit verhoor in hoofd
zaak is verklaard, dat de levering van