FILMKUNDE OP SCHOOL Negen lessen Kans Internationaal 16 fPELEAC de televisie academie, welke het intellect van de kijkers wil scherpen door het geven van cur sussen heeft zich in de afgelopen maanden in negen uitzendingen bezig gehouden met filmkunde op school. Dit ten behoeve van docenten, die het medium, en de message daarin beslo ten, willen doorgeven aan de jeugd die aan hun zorg is toevertrouwd. In het kader van de Mammoetwet voor het onderwijs kan thans kennis over film door een onderwijskracht binnen het lesrooster worden gedo ceerd. Dit impliceert niet, dat het nu meteen een verplicht leervak is geworden, waarin t.z.t. ook examen zal worden afgenomen. Geenszins. Filmkennis is nóg sluitpost op de begroting der les- roosters. Men kan er een hiaat mee vullen. Een school mag naast de ver plichte vakken enige andere lesonder- werpen zelfstandig invullen en als zo danig kan filmkennis of filmkunde aan het rooster worden toegevoegd. Directie en leraren maken dit uit in onderling overleg. Het zal in niet ge ringe mate afhangen van de cinefiele instelling van een of meer leerkrach ten of film de kans krijgt. Teleac heeft zijn negen lessen erop gericht docenten, die impuls te geven. In het dagblad Trouw heeft dr. H. S. Visser een beschouwing gewijd aan de problematiek van het filmonder- richt en hij prikt terstond in één di lemma van de-docent-die-wil, nl. zijn „deskundigheid." Hij zegt „De docent treedt voor zijn publiek op als des kundige, uitgaande van de relatie in het onderwijskader, waarbij de des kundige een deel van zijn kennis overdraagt aan zijn publiek." Dr Vis ser acht het begrijpelijk dat veel do centen „zelfs als zij er veel voor voelen iets aan film te doen blijven weifelen voor een drempel; zij zijn niet dan bij toeval deskundig en zij zien er tegenop", zegt hij, „zich als pseudo-deskundige voor de leeuwen te werpen." (Een schroom, die alles zins prijzenswaardig mag worden geacht en waarschijnlijk op zich al veel kan bijdragen tot verantwoorde voorlichting over film doch dit ter zijde.) Teleac verschafte geïnteresseerde do centen een leidraad hoe zij het zouden moeten aanpakken een basis- deskundigheid te verwerven. Dr. Visser vraagt zich ook af waar het criterium van de bevoegdheid moet gaan liggen en of het geven van onder richt niet in de eerste plaats een zaak van afgestudeerden van de filmacade mie of van een academie voor beel dende kunsten zou moeten zijn. Hij acht „het duidelijk, dat het officiële vak filmkunde ook een officiële on derwijsbevoegdheid zal gaan eisen", maar geeft nevens te kennen „het is de vraag of dit in alle gevallen werke lijk mogelijk of zelfs gewenst is." Hij wil niet graag de reeds werkzame docent zijn kans ontnemen filmkunde te geven en dit juist omdat film zo zeer de totale persoonlijkheid raakt, dat dit onderwijs beter gegeven kan worden door een man die dageijks contact met zijn leerlingen heeft dan door een specialist, die hooguit een paar uur per week komt lesgeven. Een ding acht Dr. Visser zeker nl. „het vak filmkunde kan een der hef bomen zijn om tot vernieuwing van aloude en uitgesleten onderwijs vormen te komen. De docent onder richt zijn leerlingen in een beeldtaal, die zijzelf opgegroeid met film, te levisie en beeldroman als een na tuurlijke vanzelfsprekendheid in hun levensbeeld hebben opgenomen." Behalve de feitenkennis, die een mo noloog van de leraar zal zijn, zal vol gens Dr. Visser waar men film leert verstaan als communicatie, een dia loog tussen twee gelijkwaardige part ners docent en leerling aan bod komen. Schrijver hoopt, dat de scholen de kansen van de Mammoet wet goed en dankbaar zullen be nutten. De problematiek door Teleac aange sneden en door Dr. Visser verdiept is internationaal. Het laatste nieuws komt uit Oostenrijk, waar in de nieu we onderwijswet aan de scholen wordt opgedragen de ongeregelde consumptie van hetgeen massamedia te bieden hebben pedagogisch tege moet te treden. Daaruit volgde de noodzaak eerst de docenten te onder richten. Er bestonden al leergangen op vrij willige basis, maar ingaande 1969/70 zal „Kennis van de massamedia" op de akademie voor pedagogiek en de kweekscholen een verplicht leervak zijn. Oostenrijk is daarmee een van de koplopers. Nederland, met zijn in het algemeen didactische instelling, zal zich graag bij die voortrekkers aansluiten mag men verwachten, gezien de belang stelling voor vakken waarin leer lingen daadwerkelijk gelegenheid krijgen door zelfexpressie aan hun persoonlijkheid te bouwen. Een uur filmkennis is bij uitstek ge schikt als discussievak mits de dia loog de filmtaal betreft en niet de in de film aan de orde gestelde pro blemen. Te vaak wordt om een voorbeeld te noemen na laten we zeggen een film over een sociale misstand gesproken over de misstand en niet over de ma nier en taal waarop en waarin de fil mer zich heeft willen uitdrukken. In het eerste geval leidt het gesprek snel naar oeverloosheid, maar in het tweede geval is werkelijke kennis van het medium en alles wat daarmee an nex is vereist bij de discussieleider. Hij dient enigermate filosofisch fe nomenologisch geschoold te worden wil hij smaak, behoefte, tijdgeest, maatschappelijke ontwikkeling, socia le frustratie, persoonlijke instelling van de toeschouwer en van zichzelf in hun onderlinge samenhang kunnen onderkennen, abstraheren en verdui delijken. Het is te hopen, dat bij voort schrijdende belangstelling voor film kennis, deze tak van ondericht zich niet zal beperken tot uitsluitend het voorbereidend wetenschappelijk en ho ger algemeen vormend onderwijs, op dat ook „lagere" vormen van „geleide ontwikkeling" in de mammoetboom er deel aan zullen hebben.

Historie Film- en Bioscoopbranche

Film | 1969 | | pagina 16