Uitpraten in Korenbeurs
„Films maken loskoppelen van zelfbeklag:
gewoon werken"
Essentie
28
\7oor degenen, die vlijtig de nacht
voorstelling hadden bijgewoond,
was het donderdag 9 oktober vroeg
dag in de Arnhemse filmweek. In de
Korenbeurs een keurig en vrij
staand gebouwtje op een zij-pleintje
dat zich wat afzijdig van het film
feest leek te houden begon men om
10 uur precies met de zogeheten
„uitpraterij". Iedereen, die wat te
vertellen had was welkom. Om een
eventuele spraakverwarring (in letter
lijke betekenis althans) te voorkomen,
zat Dr. H. S. Visscher, de bijeen
komst voor. Hij deed dat met het ge
mak van de geleerde, die zijn mate
rie beheerst en die er tevens aan ge
wend is met een losse pols „orde in
de klas te houden".
De „uitpraterij" schoot snel uit de
startblokken. Na enig inleidend ge
mor, gooide Jan Blokker zich al vrij
snel in een betoog, dat gezien de om
standigheden waarin de Nederlandse
cinema zich bevindt voor hem wei
nig aanknopingspunten voor optimis
me bood. Zijn therapeutische verken
ning kwam ongeveer hierop neer:
onze cinema zal net als iedere andere
vorm van industrie dienen te worden
begeleid door een wetenschappelijke
(Vervolg van pagina 27).
Leo Nouwen in het Eindhovens Dag
blad:
„De beste film van het hele festival
kwam weer uit Zweden „Adalen 31"
van Bo Widerberg".
„Er is tijdens de Internationale Film
week in Arnhem veel heftig en con-
clusieloos gedebateerd over het film-
klimaat in ons land."
Leidsche Courant:
„De zesdaagse, die filmweek Arn
hem heet is achter de rug. Het nogal
overladen programma bood naast
vijftien avondvullende films de Ne
derlandse cineasten alle gelegenheid
hun kunnen te tonen. Het is dui
delijk geworden, dat er zich in het
klassement van de Nederlandse fil-
merij verschuivingen hebben voorge
daan".
Een van de boeiendste was die in de
opinie over Arnhem.
research, oftewel een marktonder
zoek dat zich zowel met de produc
tie als met de distributie van films
bezig houdt. Anders gezegd, klonk
het van die zijde nog zo: „laten we
goede, commercieel haalbare films
maken, laten we desnoods aan zeep
poeder denken, maar laten we dan
ook vooral konsekwent blijven. Op
filmgebied zitten we, wat de begelei
ding betreft, nog steeds in de situatie
van een paardetram, die eindelijk
eens door een elektrische moet wor
den vervangen".
„Onrust", „kwakkeligheid" in ons
filmklimaat, „onbegrip" van de kant
van de overheid, „gebrek aan com
municatie" (daar heb je het weer),
„financiële tekorten" en een „ver
keerd gerichte", of beter gezegd: te
verspreide mentaliteit waren vervol
gens de thema's, die in het snelle van
links naar rechts vliegende debat aan
de orde kwamen.
Als ouderwets kamerverslag zou een
juiste weergave van dit debat in de
zin van een letterlijke overdracht te
veel pagina's vergen. Daarom in es
sentie hier en daar een greep. Over
één ding was iedereen het eens. Er
moet meer geld beschikbaar worden
gesteld. Ruim vier miljoen van CRM
(tegenover bijvoorbeeld zeventien mil
joen voor ons toneel) is een veel te
krap bedrag. Of dat haalbaar is? De
voorzitter betwijfelde het. Maar wat
moet er dan gebeuren en hoe!
In principe wilde men wel zoiets als
een systematisch beleid. Boud Smit
bijvoorbeeld haalde de mode-industrie
aan. De haute-couture leidt de con
fectie, meende hij. Eric Terpstra be
toogde in dit verband, dat we nog
steeds kruideniertjes zijn in een tijd
van de supermarkt. Een kritikus
meende: „Als Philips vijftig jaar ge
leden films was gaan maken in plaats
van gloeilampen, hadden we nu een
kerngezonde filmindustrie gehad. De
zelfde spreker (C. B. Doolaard)
voegde daar een compleet plan aan
toe. Het betreft een bundeling van
drie grote produktiemaatschappijen
en het ontlokte aan Wim Verstappen
de volgende reactie: „Tegen zoiets
zal ik mij tot mijn dood blijven ver
zetten. Een filmer dient zijn eigen
bankier te zijn. Hoe hij aan het geld
komt, is zijn eigen zaak, maar hij
moet zelf verantwoordelijk blijven
voor de besteding van het geld".
De heer Doolaard schetste een visie,
waarin hij bijna een visioen van drie
naast elkaar werkende produktiecen-
tra opriep, alle drie naar geaardheid
anders.
Deze drie zouden in een soort „pro-
duktiehuis" verzameld kunnen wer
ken, waarbij o.a. de staat voor een fors
deel in de nodige financiën zou moe
ten voorzien. Niet als subsidie echter,
maar als echte zakelijke investering.
Zo zakelijk ook moet het gaan met
hen, die een plan aanvaard krijgen.
Een bepaald toegewezen geldbedrag
is voor een reeks van jaren bedoeld;
wie winst maakt kan verder vooruit,
wie het geld over de balk werpt moet
zijn termijn in armoede uitzingen.
De drie producenten zouden elkaar
op betamelijke wijze kunnen becon
curreren, mensen met ideeën zouden
aldus drie kansen vinden om deze
geaccepteerd te krijgen. Er zou met
vijfjarenplannen worden gewerkt om
orde op zaken te stellen, kortom de
heer Doolaard ontvouwde een brede
weg van mogelijke ontwikkelingen.
Rein Bloem stipte de ambtelijke ver
snippering aan. Die is zoals-ie nu
van bovenaf functionneert strikt uit
den boze. Je hebt de Raad voor de
kunst, de bioscoopbond, de commis
sies van CRM, de RVD, de vanuit
verschillende hoeken werkende rap
porteurs enzovoorts. Dat zou alle
maal onder één dak dienen te wor
den gebracht. Een soort nationaal
bureau voor de filmers. Daardoor zou
een snel overleg mogelijk kunnen
worden gemaakt.
De zich als een individuele goalgetter
opstellende René van Nie (hij had
niet voor niets de van der Rijn prijs
voor zijn „Bronbeek-bijvoorbeeld" net
in de wacht gesleept) wilde van die,
door anderen verlangde centralisatie
van onze filmerij weinig weten. „Het