eerste termijn gezegd dat als de Kamer
wellicht zou besluiten dat amendement te
aanvaarden, wij dan zullen moeten komen
tot twee grenzen. De heer Voogd zegt nu
dat ik daar niet vóór ben, maar ik heb, wat
dat betreft, alle mogelijkheden openge
houden."
De heer Voogd (P.v.d.A.): „Wij zouden het
als volgt kunnen oplossen. Als de stem
mingen over dit ontwerp plaats vinden, kan
ik, als het amendement van de heer Wiegel,
waarvan ik blijf hopen dat het alsnog zal
worden ingetrokken, zou worden aangeno
men, een schorsing van, naar schatting, 20
seconden vragen, om een nota van wijzi
gingen in te dienen. Ik heb het gevoel dat
die in de Kamer niet zal worden beschouwd
als een overval, maar als een logisch
sequeel van wat de Kamer heeft aange
nomen.
Ik ben onmiddellijk bereid mijn terminilogie
op dat punt aan te passen aan de onder-
wijswetgeving. De bedoeling is wel duidelijk.
Op stuk nr. 14 onder II komt een voorstel
van de heer Wiegel voor om op duidelijk
waarneembare wijze aan de ingang van een
plaats, waar een filmvoorstelling wordt ge
geven alsmede in aankondigingen van open
bare filmvoorstellingen de aard van de ver
toonde films kenbaar te maken, indien deze
een sadistisch karakter dragen dan wel een
gewelddadige of pornografische inhoud
hebben. Ik begrijp de gedachtengang achter
dit voorstel wel. Hij wil daarmee toch voor
komen, wat als vrees hier naar voren is
gekomen, dat de mensen worden overval
len, doordat ze geconfronteerd worden met
iets waarop ze niet bedacht zijn en dat ze
niet verwachtten te gaan zien. Ik moet ook
eerlijkheidshalve zeggen, dat dit voorstel
de kern van het ontwerp niet aantast, want
het gaat niet in dit voorstel om een voor-
censuur, wat wel de kern is van het ont
werp. Ik vind het wel een onaantrekkelijk
en uitermate moeilijk uitvoerbaar voorstel.
De vraag rijst allereerst wie het moet doen.
Voor de rechter is het een normale taak
dergelijke dingen te beoordelen. Voor het
gevraagde in het voorstel is echter een
afzonderlijke keuringscommissie nodig. Ik
neem niet aan, dat de keuringscommissie,
zoals wij die in gedachten hebben en waar
over we het in feite eens zijn ik laat ver
der in het midden, of die al dan niet in de
wet wordt geregeld geoutilleerd is en
zelfs bereid is, dergelijke keuringen uit te
voeren. Dat betekent invoering van een
tweede, speciale commissie. Ik vermoed,
dat ook de heer Wiegel die gedachte niet
zo aantrekkelijk vindt. Het zou ook bete
kenen, dat alle films twee keer moeten wor
den gekeurd, weliswaar niet op verbod
maar op de aard van de aanprijzing. Het is
geen keuring als voorcensuur, maar het
blijft een voorkeuring. Ik zou het betreuren
als daardoor weer alle films aan keuring
onderhevig zijn.
Ik denk aan het voorbeeld van een bios
coop-exploitant, een zeer eerzame midden
stander, die een film heeft gezien waarin hij
geen kwaad kon ontdekken in zijn onschuld
en die nu door een keuringscommissie ei
genlijk wordt verplicht om te gaan aan
kondigen: Publiek, nu zet ik U een sadis
tische film voor. Ik vind dat praktisch on
denkbaar, het is bijna een soort exhibitio
nisme, waartoe ik middenstanders niet zou
willen verplichten.
Mijn vijfde opmerking isik meen dat de
heer Nooteboom daarop ook doelde en dat
daarover in eerste termijn is gesproken
dat men vaak onverdiend van een bepaal
de film een kasstuk zou maken door een
dergelijke aanprijzing."
De heer Wiegel (VVD.): ,,De heer Voogd
heeft naar mijn mening volkomen terecht
een heel rijtje bezwaren tegen mijn amen
dement ingediend. Ik ben er hem echter
erkentelijk voor dat hij niet heeft bestreden
de achterliggende argumentatie dat ik toch
een stukje extra zorg wil inbouwen. De heer
Voogd heeft als een van zijn tegenargumen
ten gebruikt, dat dan toch de eerzame mid
denstander in problemen zou komen. Dit
argument heeft de heer Voogd niet voor
niets gebruikt, want dit soort problemen zijn
ons altijd aan het hart gebakken.
Ik handhaaf mijn zorg voor het geheel, maar
ik besef heel goed dat het amendement
technisch moeilijk uitvoerbaar is. Ik wil
mijn amendementen, voorkomende op stuk
14 onder II en III intrekken. Het amende
ment voorkomende onder I blijft dus be
staan."
Vervolgens verklaarde de heer Voogd zich
een voorstander van het amendement van
wege de heer Kosto (de vertegenwoordiging
van vrouwen in de commissie). Hij ontraad
de de amendementen van de heer Boer
(A.R.P.) één leeftijdsgrens van 18 jaar
en van de heer Van der Lek (P.S.P.)
het „knippen" van passages. Als argument
hiervoor voerde de heer Voogd aan, dat op
deze wijze een groter aantal films voor
jeugdigen beschikbaar zou kunnen komen.
Tenslotte vond nog een uitvoerige discussie
plaats, waarin de heren Vogd en Kosto er
enkele malen op gewezen hebben, dat het
afschaffen van de filmkeuring voor vol
wassenen geen vrijbrief is voor het ver
tonen van bijvoorbeeld godslasterlijke films,
aangezien deze onder de bepalingen van het
Wetboek van Strafrecht vallen.
Daarna werd de algemene beraadslaging
gesloten.
Dinsdag 24 juni 1975
Op deze dag wordt een aanvang gemaakt
met de stemmingen.
De amendementen van de heren Van der
Lek en De Boer worden verworpen.
Het amendement van de heer Wiegel (één
leeftijdsgrens van 16 jaar) wordt aange
nomen.
Hierna diende de heer Voogd een nota van
wijzigingen in, waarbij een tweede grens
van 12 jaar werd toegevoegd.
De Kamervoorzitter schorste vervolgens de
stemming om de leden de gelegenheid te
geven de nota van wijzigingen te bestu
deren.
Woensdag 25 juni 1975
De heer Voogd gaf een toelichting op zijn
nota van wijzigingen, waarbij hij onder an
dere verklaarde: „Ik heb overwogen om in
artikel 1 iets aan te brengen in de zin van
de oude tekst van de Bioscoopwet, namelijk
niet om de leeftijd van 12 jaar op te nemen,
maar iets op te nemen ongeveer in deze
zin: van wie aannemelijk wordt geacht dat
zij nog geen 12 jaar zijn. Deze formulering
kwam voor in de oude Bioscoopwet. Ju
risten hebben mij met grote stelligheid ver
zekerd dat dit een overbodige toevoeging
is, omdat in het strafrecht een dergelijke
redelijkheid altijd wordt verondersteld. Het
weglaten van deze zinsnede die de toch al
wat ingewikkelde formulering nog ingewik
kelder zou maken, heeft geen enkel gevolg
voor het vervolgingsbeleid. Na overweging
heb ik besloten om deze zinsnede maar niet
over te nemen."
Vervolgens wordt het amendement van de
heer Van der Lek (het schrappen van de
bevoegdheid tot het aanbrengen van cou
pures) verworpen.
Het amendement van de heer Wiegel
(schrappen van de deskundigheids-om-
schrijvingen) wordt aangenomen. Het amen
dement van de heer Kosto (vrouwen in de
commissie) wordt verworpen.
Hierna werd het wetsontwerp artikelsgewijs
verder afgehandeld, waarbij nog enkele
korte en één lange (de heer Imkamp) stem
verklaringen werden afgelegd.
Tenslotte werd het wetsontwerp met 77
tegen 47 stemmen aangenomen.
Vervolgens werd de motie van de heer
Wiegel (aandrang op de regering om een
wijziging van art. 240 Wetboek van Straf
recht te bestuderen) aangenomen.
De motie van de heer Jongeling (opneming
van een artikel in het Wetboek van Straf
recht inzake geweld en sadisme) werd ver
worpen.
17