ARBITRAGE
De Commissie van Geschillen (Eerste
Kamer) van de Nederlandse Bioscoop
bond heeft het volgend
ARBITRAAL VONNIS
gewezen inza
ke:
B.V. Bouw- en Handelmij 'Het Binnen
hof VII', exploitante van het Roxy
Theater, Boekhorststraat 102 te Den
Haag,
eiseres
contra
Afro-Aziatische Vereniging/de heer I.
Paltantewari, Vinkensteijnstraat 12,
Den Haag
gedaagde.
De Commissie van Geschillen (Eerste
Kamer) van de Nederlandse Bioscoop
bond, volgens de Statuten en het Ar
bitrage Bondsreglement van deze Bond
benoemd en aangewezen als arbitrage
college voor de beslechting van geschil
len, waaromtrent door het daarbij be
trokken lid van de Bond met de andere
partij is overeengekomen, dat zij ter
beslechting zullen worden onderwor
pen aan de arbitrage van de Bond.
IN AANMERKING NEMENDE:
dat eiseres bij request dd. 27 septem
ber 1976 een geschil contra gedaagde
heeft aanhangig gemaakt, van welk
stuk een afschrift aan dit vonnis is ge
hecht en hetwelk beschouwd wordt als
hier te zijn ingelast;
dat de Commissie van Geschillen par
tijen tijdig heeft opgeroepen tot haar
zitting, gehouden op dinsdag 16 no
vember 1976 op het Bureau van de Ne
derlandse Bioscoopbond te Amster
dam;
dat aldaar is verschenen de heer
M.S. Schaap, directeur van eiseres;
dat gedaagde niet is verschenen, na
mens haar drie kwartier vóór de aan
vang van de zitting wegens verhinde
ring van de heer Paltantewari om uit
stel is gevraagd, doch de Commissie
van Geschillen dit verzoek op een ter
mijn van nog geen uur vóór het tijdstip
van de zitting niet gegrond gemoti
veerd achtte en de zitting derhalve
heeft doen doorgaan;
dat de heer Schaap namens eiseres in
hoofdzaak heeft verklaard, dat de an
dere huurder, de heer Ramesar, naast
zijn eigen 4 voorstellingen 2 voorstel
lingen heeft overgenomen van de voor
stellingen van gedaagde tegen een to-
taalhuur van finmiddels terug
gebracht tot fdat de overeen
komst van 14 september 1972 tussen
partijen de basisovereenkomst is; dat
de prijzen tussen 1972 en 1976 zijn
aangepast; dat als huur in onderling
overleg op een gegeven moment
f is overeengekomen; dat ge
daagde deze huur jarenlang heeft be
taald; dat de uitbreiding van het aan
tal voorstellingen van vrijdag tot ook
zatesdag en zondag op latere tijdstip
pen is overeengekomen; dat gedaagde
enige jaren zonder onderbreking 3
voorstellingen per week heeft gegeven;
dat dit de basis was, en er op hoogtij
dagen wel extra vertoningen waren;
dat gedaagde in de loop der jaren
nooit in gebreke is geweest voor wat
betreft een tijdige betaling en daarom
het geven van krediet nu vanzelfspre
kend was; dat het buffet door eiseres
werd geëxploiteerd, hetgeen vooruit
geconditioneerd was; dat dit ook
schriftelijk is vastgelegd; dat bij de
huurprijs alles inbegrepen was, zoals
personeel, verwarming, verlichting,
buffet; dat sedert enige maanden f
extra voor schoonmaken in rekening
zijn gebracht op grond van de abnor
male vervuiling;
dat de Voorzitter erop heeft gewezen,
.dat in de opstelling over de schade ge
leden op 3 september ten onrechte
fonkosten zijn opgevoerd, om
dat dergelijke onkosten in de huurprijs
begrepen waren;
dat de heer Schaap dit heeft erkend en
dit heeft geweten aan een denkfout;
dat de heer Van Dommelen erop heeft
gewezen, dat gedaagde terug zou kun
nen komen;
dat de heer Schaap meent te mogen
stellen, dat gedaagde, die zomaar weg
is gebleven en nergens op reageert,
haar overeenkomst heeft verbroken;
dat hij haar daarom voor de gehele
duur voor schade aansprakelijk stelt;
dat eiseres desgevraagd door de Com
missie bij schrijven van 25 november
1976 nadere informatie heeft verstrekt,
waarvan een afschrift aan dit vonnis is
gehecht, hetwelk beschouwd wordt als
hier te zijn ingelast.
OVERWEGENDE:
dat eiseres lid is van de Nederlandse
Bioscoopbond en dat partijen blijkens
artikel 9 van de overeenkomst van 14
september 1972 en artikel 10 van de
gewijzigde overeenkomst van 6 juni
1973 zich gebonden hebben dat 'alle
geschillen die uit deze overeenkomst
kunnen voortspruiten, met uitsluiting
van de burgerlijke rechter zullen be
recht worden door arbitrage bij de
daarvoor aangewezen colleges van de
Nederlandse Bioscoopbond te Amster
dam;
dat dus de Commissie van Geschillen
bevoegd is van het onderhavige geschil
kennis te nemen en daarin uitspraak te
doen als arbitragecollege, welks beslis
singen vatbaar zijn voor hoger beroep
bij de Raad van Beroep van de Neder
landse Bioscoopbond;
dat de overeenkomst tussen partijen
dd. 14 september 1972 betreft de ter
beschikkingstellingvan het Roxy Thea
ter aan gedaagde voor het vertonen
van haar Indiase films op vrijdagavond
tegen een huurprijs van f per
voorstelling.
dat in de praktijk wijzigingen zijn
overeengekomen zowel wat het aantal
voorstellingen als de huurprijs betreft,
hetgeen onder meer geleid heeft tot de
brief van 27 april 1973 en de gewijzig
de overeenkomst dd. 6 juni 1973;
dat in de brief van 27 april 1973 wordt
uitgegaan van voorstellingen op vrijdag
avond en zondagmiddag en een huur
prijs met een minimum van f
en in het stuk van 6 juni 1973 van een
vast bedrag van f exclusief
B.T.W., met een voorbehoud ten aan
zien van mogelijke verhoging van het
overeengekomen bedrag van f
met B.T.W.;
dat voorts blijkens verklaring van eise
res het aantal voorstellingen sedert 26
december 1974 tot drie is uitgebreid
door toevoeging van de zaterdagavond,
en sedertdien ononderbroken wekelijks
in ieder geval voor deze drie voor
stellingen door gedaagde van eiseres is
gehuurd tegen een huurprijs van f
(inclusief B.T.W.) per voorstelling;
dat gedaagde, die volgens verklaring
van eiseres het voor de voorstellingen
verschuldigde bedrag altijd regelmatig
had betaald, nalatig bleef met de beta
ling van de overeengekomen f
per voorstelling op vrijdag 27, zater
dag 28 en zondag 29 augustus; voorts
op 3 september, hoewel theater en per
soneel voor haar in gereedheid ston
den, noch genoemde voorstellingen
heeft betaald noch een voorstelling
heeft doen plaatsvinden al was daartoe
aanvankelijk iemand aanwezig, die ver
trok om het nog verschuldigde bedrag
te gaan halen, maar niet is teruggeko
men en gedaagde sedertdien niets meer
van zich heeft laten horen noch beta
lingen heeft verricht;
dat de Commissie zijdens gedaagde
geen stukken zijn overgelegd dat zij de
huur voor 27, 28 en 29 augustus, in
totaal f zou hebben betaald,
noch dat zij de schade door eiseres ge
leden op 3 september van in totaal
fzijnde fhuur vermeer
derd met fgederfde buffetwin
sten, zou hebben vergoed, weshalve
eiseres deze beide bedragen terecht
van gedaagde vordert;
dat zowel in de overeenkomst dd. 14
september 1972 als in de gewijzigde
dd. 6 juni 1973 is overeengekomen,
dat zonder overleg wordt aangenomen,
dat de overeenkomst met één jaar ver
lengd wordt, tegen deszelfde huurprijs,
met dezelfde garanties en onder de
zelfde bepalingen, hetgeen kennelijk
jaren achtereen is gebeurd;
dat derhalve toen in 1976 geen tijdig
overleg tussen partijen had plaats ge
vonden, eiseres concludeerde dat an
dermaal per 8 september de overeen-