IN MEMORIAM
ERETEKENS
komst als gebruikelijk verlengd was;
dat ongeacht de met gedaagde gerezen
betalingsmoeilijkheden in de periode
van 27 augustus tot 8 september dat
is binnen twee weken vóór 8 septem
ber gedaagde in ieder geval niet tij
dig of dit nu op een termijn van ten
minste drie maanden (overeenkomst
14 september 1972) of van tenminste
twee weken (overeenkomst 6 juni
1973) diende te gebeuren met eise-
res over verlenging of over beëindiging
van de overeenkomst in overleg was
getreden, hetgeen blijkens de overeen
komst impliceert, dat aangenomen
wordt dat de overeenkomst met een
jaar verlengd wordt, zoals ook jaren
lang de praktijk was;
dat nu gedaagde desondanks zich niet
meer aan de overeenkomst houdt de
Commissie onderschrijft, dat zij deze
eenzijdig verbroken heeft .weshalve
eiseres terecht haar voor geleden scha
de aansprakelijk stelt;
dat blijkens door eiseres verstrekte in
formatie de voorstellingen van gedaag
de door een derde zijn overgenomen,
zij het met het vervallen van aanvanke
lijk één en later van in totaal drie van
diens eigen voorstellingen;
dat immers de derde, zoals vermeld in
bijlage 3 van het request dd. 27 sep
tember 1976, voorstellingen gaf op
woensdagavond (2), zaterdagnacht en
zondagavond voor een totaalbedrag
van f en gedaagde op vrijdag
avond, zaterdagavond en zondagmid
dag voor in totaal f terwijl in
de brief van 25 november 1976 van
eiseres staat vermeld dat er op dat
moment nog 4 voorstellingen zijn en
wel op vrijdagavond, zaterdagavond en
zondagavond (2), tegen een huur van
f(aanvankelijk voor 6 voorstel
lingen f
dat de huur voor déze 4 voorstellingen
gemiddeld hoger ligt dan de huur die
gedaagde per voorstelling aan eiseres
betaalde, en de achteruitgang in het
totaal aantal voorstellingen en in de
totaal ontvangen huur in de nieuwe
overeenkomst met de derde, waarbij
eiseres in een geforceerde onderhande
lingspositie was, derhalve de oorspron
kelijke voorstellingen van de derde
betreffende en deze bij de schade
berekening van eiseres een onzekere
factor vormen;
dat in het licht van de huidige gang van
zaken een toenemende vermindering
van het aantal voorstellingen de
Commissie van Geschillen niet vermag
aan te nemen, dat ingeval gedaagde
haar 3 ook thans gehandhaafde voor
stellingen was blijven geven, het aan
tal voorstellingen van de derde eenjaar
lang gehandhaafd zou zijn gebleven op
4 en op een totaalbedrag van f
het uitgangspunt van eiseres bij haar
schadeberekening temeer omdat in
het verleden en heden herhaaldelijk
aanpassing aan de feitelijke behoefte
blijkt;
dat anderzijds eiseres zich had voorbe
houden blijkens de brief van 27 april
1973 van haar aan gedaagde en de
brief van gedaagde dd. 6 juni 1973 aan
haar, dat bij eventuele verkoop van het
theater of verhuur van het theater voor
alle voorstellingen de nieuwe eigenaar
of huurder het recht had met een op
zegtermijn van drie maanden de over
eenkomst tussen haar en gedaagde te
annuleren, weshalve gedaagde altijd
het risico liep op een termijn van drie
maanden haar voorstellingen in het
Roxy Theater te moeten beëindigen;
dat het de Commissie van Geschillen
op grond van vorenstaande overwe
gingen redelijk voorkomt de aanspra
kelijkheid van gedaagde voor door
eiseres geleden schade tot drie maan
den te beperken en dan eiseres in haar
wijze van schadeberekening kan volgen;
dat dit betekent een schadevergoeding
van fdat is 13 weken ad f
per week, verhoogd met f
zijnde 13 x f gederfde buffet-
kosten, in totaal f
dat op vorenstaande gronden eiseres
haar vordering jegens gedaagde tot een
bedrag van in totaal fdient te
worden toegewezen, zijnde f
achterstallige huur van 27, 28 en 29
augustus 1976, fniet plaats ge
vonden hebbende voorstelling 3 sep
tember 1976 en fschadevergoe
ding over periode van drie maanden
als voren berekend;
dat derhalve gedaagde moet worden
veroordeeld tot betaling van een be
drag van in totaal faan eiseres
en tevens tot betaling van de arbitrage-
kosten, welke zijn begroot op f 50,—
(vijftig gulden).
RECHTDOENDE ALS GOEDE
MANNEN NAAR BILLIJKHEID:
VEROORDEELT gedaagde om tegen
behoorlijk bewijs van kwijting aan
eiseres te betalen f
VEROORDEELT gedaagde in de arbi-
tragekosten, bedragende f 50,— (vijf
tig gulden).
Aldus gewezen te Amsterdam
op 21 maart 1977
De Commissie van Geschillen
(Eerste Kamer) van de
Nederlandse Bioscoopbond:
J. van Willigen, Voorzitter
J. Arkenbout, lid
J. van Dommelen, lid
Eind april is op 77-jarige leeftijd in
Zwitserland overleden, Jhr. J.J. van
Raab van Canstein. De heer Van Can-
stein was beherend vennoot van het
Haagse film-, vernis-en renovatiebedrijf
Renovo Film.
Reeds in de twintiger jaren was hij
doende in het filmbedrijf. Hij trok
toen naar Parijs om daar z'n toekomst
te zoeken bij de speelfilmproduktie
van de toen nog 'stomme film'.
In 1934 kwam hij in dienst bij de N.V.
Filmfabriek Profilti in Den Haag. Hij
was daar jarenlang betrokken bij de
produktie van journaal en reclamefilms.
In 1954 heeft hij zijn eigen bedrijf Re
novo Film opgericht.
Daarnaast heeft hij ook nog geruime
tijd als free-lance cineast documentai
res vervaardigd.
Het Hoofdbestuur heeft de naaste fa
milie van de heer Van Canstein zijn
deelneming betuigd met dit verlies.
In de vergadering van 22 april jl. heeft
het Hoofdbestuur besloten de volgen
de eretekens te verlenen:
In goud (25 jaar) aan de heer WJ.
Graal, N.V. Cinecentrum;
In zilver (10 jaar) aan de heren B.J.
Tenniglo; R.G.J. de Pee; P. Schnitker
(allen N.V. Cinecentrum); J.D.H. van
Gemonden, Color Film Center B.V.