in dit
Schotland en de
hoofdfilmproduktie
Tweewekelijkse
uitgave van de
Nederlandse Bioscoopbond
nummer 2
19 januari 1978
Redactie en administratie:
Postbus 5048, Amsterdam.
Tel: 020-79 92 61
Ho ofdredac teur:
J.Th. van Taalingen
Eindredacteur:
Bart Eldering
Advertenties:
drukkerij Poortpers b.v.
Torensteeg 3Amsterdam
Tel: 020-23 14 85
Schotland en de hoofdfilm-
produktie
pagina 1
Produktie
pagina 2
Nieuwe bioscopen
pagina 4
Techniek
pagina 7
Premières
pagina 8
FILM
Bij de voorplaat:
Rembrandt-3 in Eindhoven.
Een bijzonderheid is de plafondverlich
ting die onveranderd is gebleven en
25 jaar geleden werd aangebracht in de
toenmalige Select.
Een uitstekend voorbeeld van
het harmonieus samengaan van oud en
nieuw in één interieur.
In december 1977 is in Edinburgh een congres gehouden over het onderwerp
'Cinema and the small country'. Het vond plaats onder auspiciën van The
Scottish Arts Council en werd door deze instelling georganiseerd in samenwer
king met de Schotse sectie van The Association of Independent Producers.
De opzet was in het licht van het streven naar een eigen Schotse filmcultuur
in het bijzonder aandacht te besteden aan de hoofdfilmproduktie. De Schotse
filmproducenten zijn wel aktief op de terreinen van de korte film, zoals docu
mentaires, commercials en televisiefilms, doch in de sector van de hoofdfilm
produktie zijn de mogelijkheden tot nu toe gering geweest. De hoofdfilmpro
duktie ontvangt in Great Britain steun uit het Eady-fund, dat zijn inkomsten
verkrijgt uit een omslag over de bioscooprecettes. De steun uit het fonds wordt
verleend op basis van een procentueel deel der bioscooprecettes, hetgeen be
tekent, dat juist de commercieel krachtigste films de meeste steun ontvangen.
Dit systeem, het zogenaamde automatische stelsel, heeft duidelijk industriële
aspecten en biedt weinig mogelijkheden om tegemoet te komen aan de film-
culturele aspiraties van de Schotten.
Een eventuele oplossing van het probleem wordt in Schotse filmkringen daarom
in de eerste plaats gezocht in de richting van een eigen filmpot, waaruit op strikt
filmculturele gronden gelden beschikbaar zouden moeten komen op identieke
wijze als in andere kleine landen geschiedt.
Voor het congres waren drie buitenlandse sprekers uitgenodigd. Claude Degand
van het Franse Centre National de la Cinématographie belichtte de problemen
van de filmindustrie vanuit het beleid van de E.E.G., voortvloeiende uit het
Verdrag van Rome. Maurice Bulbulian uit Quebec hield een beschouwing over de
problematiek van de Franstalige Canadese filmproducenten in samenhang met
de Amerikaanse invloeden in Canada en de sterke positie van Engelstaligen in
dat land. Ondergetekende gaf een uiteenzetting omtrent de wijze waarop een
klein land als Nederland het vraagstuk van de hoofdfilmproduktie heeft aan
gepakt. Hij beklemtoonde, dat met het oog op de beschikbare subsidies en de
beperkte mogelijkheden klein taalgebied, vooralsnog weinig exportkansen
niet het Engelse systeem van automatische steun wordt toegepast, doch het zo
genaamde selectieve systeem. Het uitgangspunt van het Nederlandse systeem
is de bevordering van de Nederlandse cultuur, dit vooral in ruime zin genomen.
Het is uitermate lastig exact aan te geven welke normen daarbij in acht dienen te
worden genomen. De Nederlandse taal is in ieder geval essentieel. Het onderwerp
kan een rol spelen. Voorts mag men ervan uitgaan, dat een stuk nationale cultuur
het beste kan worden gecreëerd door hen die als scheppende kunstenaars (in
ruime zin genomen) tot de nationale cultuurkring behoren.
Bij het bepalen van zijn beleid heeft het Produktiefonds voor Nederlandse
Films voorts altijd gemikt op twee dingen: kwaliteit en variatie. Aldus hebben
vele projecten kansen gekregen die bij een automatisch steunverleningssysteem
zouden hebben ontbroken.
Dankzij het in ons land toegepaste stelsel van steunverlening, het uitgekiende
terugbetalingssysteem dat daarin ligt opgesloten en de ingebouwde risicobe
perking is er een behoorlijke produktiecontinuiteit ontstaan van gemiddeld
circa acht hoofdfilms per jaar.
Hoewel ondergetekende nadrukkelijk de aandacht heeft gevestigd op de proble
men die nu eenmaal aan iedere selectie zijn verbonden en op de moeilijkheden
waarmede de producenten individueel kunnen worden geconfronteerd, was de
algemene opvatting van het congres, dat het Nederlandse systeem kan worden
aangemerkt als een voorbeeld, met name ook wat Schotland betreft, voor de
manier waarop een klein land met beperkte financiële middelen de nationale
filmcultuur optimaal kan bevorderen.
De moeilijkheid voor de Schotse filmmakers is uiteraard het verkrijgen van eigen
middelen ten behoeve van de filmproduktie. The Scottish Arts Council beschikt
weliswaar over fondsen, doch die zijn vooralsnog ontoereikend. Een afzondering
van gelden ten behoeve van Schotland uit het Eady-fund lijkt niet haalbaar.
Een mogelijkheid zou zijn een subsidiëring van de zijde van de Schotse over
heid, maar ook in dit opzicht zullen oplossingen niet gemakkelijk te verwezen
lijken zijn. Het was opvallend, dat de congresleden zich terdege bewust waren
van hun problematiek en zich niet tot populaire kreten lieten verleiden, doch
de door buitenlandse sprekers verstrekte aanwijzingen en de uitkomsten van
de discussies primair beschouwden als een aansporing bij hun streven naar een
eigen nationale filmproduktie, zonder in dit opzicht overdreven verwachtingen
te koesteren. v.T.