De gang van zaken van ons nationale bioscooppark vertoont het laatste de cennium het beeld van een lichtelijk stijgende lijn. Dit beeld is in ieder ge val heel wat gunstiger dan dat van de zestiger jaren, toen er eveneens een duidelijke trend viel te constateren, maar dan een scherpe neergang. De ommekeer ligt rond 1970. De belang rijkste verbetering die sindsdien is opgetreden is van psychologische aard. Film en bioscoop werden' in de zestiger jaren door menigeen als achterhaalde instituten beschouwd. In dit opzicht hebben de zeventiger jaren een enorme mentaliteitsverandering opgeleverd. De film staat meer dan ooit in de belang stelling en ik bedoel dan met name de film zoals die in de bioscopen wordt vertoond. De film heeft zich vernieuwd en de bioscopen hebben daarbij een zeer belangrijke rol ge speeld. De bioscoopcomplexen bieden ruimere variatiemogelijkheden quapro^ grammering en dat heeft weer nieuwe impulsen gegeven aan de vervaardiging van films die qua genre meer risico's meebrengen, doch wier exploitatie in de kleinere bioscopen een meer reële economische grondslag heeft gekregen. Het is overigens verheugend, dat de bedoelde categorie films, die dikwijls een zekere artistieke betekenis hebben, thans ook in grote theaters kansen krijgen. Ik geloof, dat deze wisselwer king tussen bioscoopexploitatie en filmproduktie niet altijd voldoende wordt onderkend en dat bij alle nieu we audio-visuele ontwikkelingen de grote stimulerende functie van het meer traditionele vertoningsapparaat te veel op de achtergrond dreigt te raken. Wanneer er in de zeventiger jaren een verbetering van het klimaat valt te constateren, dan is dat in grote mate te danken aan de activiteiten van de bioscoopexploitanten, die zeer veel hebben geïnvesteerd met alle risico's hieraan verbonden. Het mag dan zo zijn, dat onze nationale film- en bio scoopstatistiek een positief beeld ver toont ten opzichte van de zestiger jaren, van onderneming tot onderne ming kunnen van jaar tot jaar sterke verschillen aan de ontvangstkant op treden. Veel hangt immers af van de vraag, of men de beschikking heeft over de zogenaamde topfilms. Het is gelukkig zo, dat door de huidige sprei- digsmogelijkheden van films er geen uitsluitende afhankelijkheid is van de ze topfilms, doch de ondernemingen die deze topfilms niet hebben en ik maak dan een uitzondering voor on dernemingen die uitsluitend bioscopen exploiteren met een gespecialiseerde programmering hebben eenvoudig geen goed jaar, om maar niet te zeggen een slecht jaar. Want er is naast een ontvangstkant ook nog een uitgaven kant. Gezien de hoge investeringen in de achter ons liggende tijd, nog onge acht de lastenstijgingen in het alge meen, kunnen voor ondernemingen die in een jaar niet of in onvoldoende mate over topfilms beschikken, hier door wel degelijk problemen ontstaan. Deze problematiek kan gemakkelijk een algemeen karakter krijgen, als het succes van de topfilms over de gehele linie achterblijft. Gelukkig hadden de moeilijkheden in dit opzicht gewoon lijk een tijdelijk karakter en kunnen wij in dit stadium nog niet van een structureel probleem spreken. Aan de kwetsbaarheid van de bioscoopexploi tatie als zodanig doet dit echter niets af. Ik geloof ook niet, dat in deze constel latie in de toekomst verandering zal komen. De expansie van het bioscoop bedrijf lijkt weliswaar over haar hoog tepunt heen te zijn, doch er zullen in de toekomst in een veel sneller tempo dan voorheen vernieuwingen en aan passingen moeten plaatshebben om aan de huidige eisen op het gebied van comfort, techniek en service te vol doen. De lastenpositie zal mede met het oog hierop moeilijkheden blijven baren. Ik oordeel het nuttig dit aspect, dat door het verloop van de statistiek wordt versluierd, te beklemtonen in het licht van onze algemene concur rentiepositie en vooral in samenhang met de ontwikkelingen op audio visueel terrein, waarvan ik al heb ge waagd. Want na de neergang in de zestiger jaren en de periode van recon structie van de zeventiger jaren staat het film- en bioscoopbedrijf bij het begin van de tachtiger jaren duidelijk voor een nieuwe ontwikkeling, een soort audio-visuele revolutie. Ik denk in het bijzonder aan de terreinen van video, kabeltelevisie en satelliettelevi sie. De grenzen van deze ontwikkeling zijn nog lang niet bereikt. Waar deze grenzen zullen komen te liggen, valt niet te zeggen. Door een aantal omstandigheden is het helaas onmogelijk gebleken het vijfde nummer van FILM op tijd te laten ver schijnen. Daarom ontvangt U thans een extra dik nummer 5/6. Inmiddels zijn maatregelen genomen om dit soort onvolkomenheden in de toekomst te vermijden. Vanaf heden zal weer een strikte verschijningsfre quentie van veertien dagen worden aangehouden. Dit betekent dat FILM no. 7 zal verschijnen op 30 mei aan staande. Voor hen die zakelijk bij de nieuwe technische ontwikkeling zijn betrok ken, geldt het gezegde: the sky is the limit. Ik vermoed, dat de wens de va der van de gedachte is en dat men er gens tussen hemel en aarde zal uitko men, mogelijk wat dichter bij de aarde dan bij de hemel. Zeer veel zal afhan gen van de vraag, wat het publiek kan verwerken: fysiek, psychisch en finan cieel. Daarnaast zal de reclame een grote rol gaan spelen, Of en in hoever re door de overheden met name wat dit laatste element betreft beperkingen zullen en kunnen worden opgelegd, moet worden afgewacht. Het lijkt mij weinig realistisch te ver onderstellen, dat onze bedrijfstak op deze ontwikkeling een belangrijke in vloed kan uitoefenen. Het gaat hier om politieke en commerciële kwesties op hoog niveau, waarbij het spel veel meer internationaal dan nationaal wordt ge speeld. Ook gecompliceerde auteurs rechtelijke problemen komen om de hoek kijken, ter zake waarvan wij wel onze stem kunnen laten horen op na tionaal niveau en via de internationale organisaties, waarbij wij zijn aangeslo ten, op internationaal niveau, doch de uiteindelijke beslissing is er een van regeringen en parlementen in de vorm van conventies en wetten. Of onze le den bij de commerciële ontwikkeling van de nieuwe technieken betrokken kunnen worden, is een aangelegenheid die buiten het statutaire deel van onze organisatie valt. De wenselijkheid en de mogelijkheid hiervan zal iedereen binnen zijn eigen onderneming hebben te bestuderen. Dat geldt trouwens voor iedere andere economische activiteit, die men uit een oogpunt van spreiding van belangen zou willen ontplooien. Van direct en wezenlijk belang is voor ons uiteraard wel de aanwending van films door de nieuwe technische voorzieningen. Wat dit aangaat worden wij geconfronteerd met een ingewikkeld vraagstuk. Hierop kunnen wij als organisatie wel enige invloed uitoefenen. Onze leden-film- producenten en leden-filmverhuurders kunnen in het kader van door ons ge troffen regelingen hun rechtspositie bepalen. Wij hebben nog maar net in de Bonds raad een regeling vastgesteld betref fende de leveringsmogelijkheden van op video vastgelegde films. Omtrent de wijze waarop deze regeling in de praktijk zal werken, valt nog niets te zeggen. Evenmin is nu al iets te zeggen over de belangstelling van het publiek voor videofilms in het algemeen en voor bioscoopfilms op video in het bijzonder. Het komt mij voor, dat de verkoop van video-apparatuur niet de omvang heeft of zal krijgen, als aanvankelijk werd

Historie Film- en Bioscoopbranche

Film | 1980 | | pagina 6