KABEL EN SATELLIET
verwacht. De uiteindelijke prijsvaststel
ling zal natuurlijk in belangrijke mate
medebepalend zijn voor het verkoop
cijfer. De mate van gebruik van bio
scoopfilms op video hangt daarmede
natuurlijk samen. De invloed van de
verkoop of verhuur van videofilms op
de bioscoopexploitatie kan in dit sta
dium moeilijk worden voorspeld, al
ben ik geneigd die invloed vooralsnog
niet al te somber in te zien.
U zult uit mijn woorden hebben ge
merkt, dat ik de nodige slagen om de
arm houd. Ik doe dit zeer bewust,
want de enige zekerheid die wij heb
ben, is de onzekerheid. Ook in inter
nationale film- en bioscoopkringen be
staat diezelfde onzekerheid. Juist met
het oog hierop is het goed geen risico's
te nemen en bij de handel in filmrech
ten rekening te houden met het belang
van het filmbedrijfsleven, nationaal en
internationaal, bij de handhaving van
de positie van de bioscoop. Niet voor
niets worden daarom overal op de we
reld termijnen in acht genomen bij de
levering van films aan de televisie,
dium daarmede zijn verruimd, zonder
de bioscoop zijn er in het geheel geen
economische mogelijkheden. Het is
extra nuttig om op dit aspect in te
gaan, nu in verband met het U beken
de Plan Filmcentrum hierover door
sommigen wordt gepraat met een
groot simplisme en uitzonderlijke kort
zichtigheid.
De situatie wordt nog aanzienlijk ge
compliceerder door de mogelijkheden
van verspreiding van het beeld via ka
bel en satelliet. Dan hebben wij het
over technieken die een perfecte ont
vangst bieden in de huiskamer van
filmuitzendingen uit het buitenland.
Nationale grenzen worden dan door
broken en nationale regelingen van het
auteursrecht doorkruist.
Het is vooral met het oog op deze
problematiek, dat wij en de grote
Amerikaanse filmmaatschappijen tegen
de kabeltelevisie een proefproces zijn
lire-leden Ooms en Bosman in gezelschap van de heren Joh.
Miedema Sr. en Jr. en de heer M. van Praag.
beter gezegd de gewone televisie. Er
mogen wel eens voor bepaalde films
uitzonderingen worden gemaakt, doch
in de toch al ongelijke concurrentie
verhouding van de bioscoop ten op
zichte van het geprivilegieerde televi
siemedium is het vastellen van leve
ringstermijnen voor de televisie een
zaak van levensbelang niet alleen voor
de bioscoop, maar ook voor het film
medium. Als de bioscoop als econo
mische basis van de filmexploitatie
wegvalt, dan valt het filmmedium,
zoals het in de bioscoop gestalte heeft
gekregen, weg. Het moge dan zijn, dat
de exploitatiemogelijkheden van films
via de nieuwe audio-visuele middelen
sterk zijn uitgebreid en de economi
sche mogelijkheden van het filmme-
begonnen. Omtrent de eindbeslissing
van de rechter ben ik optimistisch ge
stemd, zeker na de uitspraken over een
soortgelijke zaak van de Belgische
rechter en het Hof van Justitie van de
Europese Gemeenschappen. Als wij
het proces in laatste instantie hebben
gewonnen, dan zou dit kunnen bete
kenen, dat hij die het televisierecht op
een film voor ons land bezit, een ka
belnetexploitant een verbod tot door
gifte van die film zou kunnen opleg
gen. De vraag is echter, of dit in de
uiterste consequentie kan worden ge
daan. Het lijkt mij niet denkbeeldig,
dat dan van de in de Wet neergelegde
mogelijkheid van een dwanglicentie
wordt gebruik gemaakt. Dit houdt in,
dat de kabeltelevisie wel gerechtigd is
tot doorgifte, zij het tegen een rede
lijke vergoeding. Het lijkt mij, dat de
betekenis van het proces daarom niet
in de eerste plaats moet worden ge
zien als een poging de doorgifte van
filmprogramma's tegen te gaan, doch
vooral vanuit de bedoeling de kabel
televisie te nopen de auteurswetgeving
in acht te nemen.
Blijft voor ons dus het probleem van
de doorkruising van de filmexploitatie
door uitzendingen uit het buitenland.
Gezien de voortschrijdende technische
evolutie, die het zelfs mogelijk maakt
om aldus uitgezonden films elektro
nisch van ondertitels te voorzien, is het
een zaak van groot belang, dat er
op internationaal niveau duidelijkheid
wordt verkregen over de noodzakelijk
heid de leveringstermijnen aan de tele
visie in Europees verband, ja zelfs
mondiaal te bekijken. Het is nu al zo,
dat, als bijv. een Franse producent een
film die niet in de Duitse bioscopen
verschijnt, aan de Duitse televisie le
vert, de bioscoopexploitant van zo'n
film in de omringende landen wordt
geschaad. Met de verdere uitbouw van
kabelnetten en in de toekomst van
satelliettelevisie zullen deze schadelijke
effecten belangrijk toenemen. Het
spreekt vanzelf, dat dergelijke zaken
zich internationaal moeilijk laten rege
len. Men heeft namelijk niet met enke
len, maar met tallozen te maken. Uit
ervaring weten wij, dat dit soort kwes
ties dikwijls meer wordt bekeken van
uit de eigen actuele situatie dan met
het oog op een algemeen filmbedrijfs
belang op lagere termijn. Dat belang is
evenwel juist in Europa met een groot
aantal landen en een hoge bevolkings
dichtheid evident. Gezien de stroom
versnelling van de audio-visuele ont
wikkeling is het van essentiële beteke
nis, dat wij samen met gelijkgezinde
bedrijfsgenoten in het buitenland blij
ven ijveren voor de totstandkoming
van een internationale gedragslijn ter
voorkoming van een doorkruising van
het stelsel van filmexploitatierechten
op basis van een indeling in rechtsge
bieden.
Wij moeten natuurlijk wel goed zien,
dat de onzekerheden en onduidelijk
heden die bij de start van een nieuw
decennium opdoemen, niet ons mono
polie zijn. De maatschappij zit er vol
van en het komt er op aan, dat men
ermee leert leven.
Ik ben de opvatting toegedaan, dat na
verloop van tijd, wanneer wat nu on
duidelijk is dan helder zal zijn, het
film- en bioscoopbedrijf zijn belang
rijke functie op het gebied van het ver
maak onverminderd zal vervullen,
eventueel in aangepaste vorm. Laten
wij vooral niet vergeten, dat met name
de bioscoopsector mondiaal gezien in
de economie van de film een dermate
essentiële plaats inneemt, dat ondanks
het verschil van opvattingen die er ook