het kader van de besprekingen op grond van de overeenkomst door
gedaagde klachten over 2 geleverde apparaten, geplaatst in De Uit
kijk en het Leidsepleintheater te Amsterdam, te berde zijn gebracht,
en een omzetting van de bestelling in tot U4R veranderde apparaten
of in andere apparatuur ter discussie is geweest, waarvoor gedaagde
alleszins ruimte had, gezien de vestiging van diverse nieuwe biosco
pen in 1978 en 1979, zij het op langere termijn;
dat gedaagde om haar moverende redenen heeft nagelaten in 1977
haar ongetwijfeld, althans gedeeltelijk, gevorderd theaterplan de
openingsdata van volgende vestigingen in aanmerking genomen
enige concrete opgave aan eiseres te doen, waardoor zij zich in de
onderhandelingen minder geloofwaardig heeft opgesteld;
dat haar contractpartner City ten tijde er wel in is geslaagd met
eiseres een andere regeling te treffen en er geen reden is aan te
nemen dat eiseres ten opzichte van gedaagde in aanleg niet eenzelfde
bereidheid had;
dat door de kennelijke vertraging in de uitvoering van gedaagdes
theaterplan haar meeste nieuwe bioscopen zijn uit de jaren 1978
en 1979 de bestelde apparaten niet volgens plan in 1976 konden
worden geplaatst en deze door het verstrijken der jaren allengs
gingen verouderen, is niet aan eiseres te wijten en had voor gedaagde
gezien de aangegane verplichting een dringend motief moeten zijn
met eiseres tot een bevredigende regeling te komen, zoals ook City
heeft gedaan;
dat het voorstel van eiseres bij schrijven van 26 augustus 1977 voor
gedaagde weliswaar een onbevredigend element bleek te bevatten
door eiseres op weinig elegante wijze gemotiveerd doch dit als
een fase is te zien in een reeks besprekingen over een eventuele alter
natieve regeling in welke vorm ook, ter vervanging van de voor ge
daagde bestaande verplichting, ingegeven blijkens verklaring van
eiseres door het in gebreke blijven van gedaagde met het op tafel
leggen van een concreet theaterplan voor afname;
dat wat hiervan ook zij, gedaagde in ieder geval heeft nagelaten ter
voortzetting van de onderhandelingen het in sub 2 van de brief van
26 augustus 1977 door eiseres geuite, kennelijk onjuiste inzicht in
het bioscoopplan van gedaagde gezien de realiteit van de latere
reeks bioscopen van gedaagde te ontzenuwen, en abrupt de onder
handelingen over omzetting van de bestelling in andere apparatuur
heeft afgebroken en ontbinding van de overeenkomst is gaan stellen
op grond van ondeugdelijkheid van de bestelde apparaten, blijkens
brief van 15 september 1977 van haar advocaat;
dat gedaagde sedert september 1977 wanprestatie van eiseres aan
voert op grond van ondeugdelijkheid van de bestelde installaties,
gezien haar zeer slechte ervaringen met de in De Uitkijk en het
Leidsepleintheater geïnstalleerde apparaten;
dat de Commissie echter noch op grond van eigen ervaring noch uit
een zijdens haar ingesteld technisch onderzoek is gebleken, dat de
Bauer U4 of U5 Rock Roll-projectoren ondeugdelijk zouden zijn,
zij blijken integendeel aanleiding te geven tot tevredenheid, zij het
dat zij regelmatig onderhoud behoeven;
dat gedaagde op grond van haar eigen ervaringen de ondeugdelijk
heid op twee van de haar geleverde apparaten baseert, namelijk op
de apparaten in De Uitkijk en het Leidsepleintheater, anderzijds er
kent dat het derde apparaat, geplaatst in Kriterion te Rotterdam,
goed functioneert;
dat de door gedaagde gestelde problemen rond deze 2 apparaten
naar het oordeel van de Commissie op grond van de algemene erva
ring met de onderhavige en andere Bauer-apparatuur niet anders dan
aan deze individuele apparaten zijn toe te schrijven, danwei aan de
wijze van bediening of aan beide, problemen waarover men, indien
het ernstige klachten betrof, van gedaagde vroegtijdig contact met
eiseres op hoog niveau zou hebben mogen verwachten en het niet
aangaat anderhalfjaar later met een klachtenboek te komen als mo
tief voor het ontslagen worden van een verplichting, welke reeds
maanden tevoren had moeten zijn nagekomen;
dat de Commissie dan ook gedaagde niet kan volgen waar zij wan
prestatie van eiseres stelt en integendeel van oordcel is, dat gedaagde
jegens eiseres wanprestatie heeft gepleegd;
dat een afname van de apparaten door gedaagde door een gewijzigde
feitelijke situatie naar eiser op 10 november 1980 de Commissie
berichtte niet ftieer mogelijk is, nu de voor gedaagde gefeserveerde
apparaten aan derden door eiseres zijn verkocht en vervangende
apparaten inmiddels niet meer te leveren zijn, waardoor de wan
prestatie alleen nog tot schadevergoeding zou kunnen leiden;
dat eiseres mitsdien haar oorspronkelijke eis tot onder meer betaling
van de koopsom per akte dd. 10 november 1980 aangevuld dd.
14 mei 1981 wijzigde in een vordering tot ontbinding en tot
schadevergoeding;
dat er naar het oordeel van de Commissie geen beletselen zijn deze
gewijzigde eis, die immers dezelfde wanprestatie van gedaagde tot
grondslag heeft en waarbij van gedaagde minder wordt gevorderd
dan oorspronkelijk, in de plaats van de oorspronkelijke eis te stellen;
dat voor de Commissie uit de akte van wijziging van eis en uit de
brief van eiseres van 14 mei 1981 nieuwe feiten naar voren zijn ge
komen, zijnde de informatie dat alle voor eiseres indertijd gereser
veerde apparaten vóór het geschil aanhangig werd gemaakt aan der
den zijn verkocht en op 1 na ook voordien zijn gefactureerd en dat
niet 4 zoals eiseres in alle stukken heeft gesteld maar in feite
3 apparaten bij eiseres gereserveerd hebben gestaan en 1 apparaat op
afroep bij de fabrikant gereserveerd was;
dat dit eiseres niet heeft belet haar oorspronkelijke eis te stellen,
onder nadrukkelijke verklaring ter zitting van 7 december 1979, dat
zij de apparaten gereed hield en tot levering in staat was, waaruit te
concluderen is, dat de feitelijke aanwezigheid van apparaten als be
steld, in haar magazijn overbodig was voor een juiste uitvoering van
de overeenkomst van haar kant, en zulks ook, naar het oordeel van
de Commissie, moest zijn zolang eiseres op afroep bij de fabrikant
apparaten aan gedaagde kon leveren, hetgeen door de regeling voor
1 apparaat bevestigd wordt;
dat gedaagde onder deze omstandigheden bij een opslag te haren
behoeve van apparaten in het magazijn van eiseres geen belang had
die overigens zonder dat de opgeslagen goederen als zodanig voor de
afnemer zijn gespecificeerd, voor deze ook controleerbaar is en
eiseres eigener beweging de beslissing daartoe en tot voortzetting van
van de opslag heeft genomen, terwijl zij van gedaagde nog geen op
gave terzake van een concrete planning van afname had ontvangen,
en de gevolgen van die beslissing dan ook voor eigen rekening en risi
co van eiseres zijn;
dat derhalve voorzover deze voor de uitvoering van de overeenkomst
overbodige opslag, waarop eiseres overigens ook ieder moment terug
kon komen, zoals zij op een gegeven moment ook heeft gedaan, een
element in de schadeberekening is, de daarop gebaseerde schadevor
deringen) niet voor toewijzing in aanmerking kan (kunnen) komen;
dat op grond van vorenstaande overwegingen gedaagde tot betaling
van een schadevergoeding aan eiseres dient te worden veroordeeld
wegens haar in gebreke blijven de met eiseres gesloten overeenkomst
af te werken op de overeengekomen of andere wijze, onder ontbin
ding van de overeenkomst tot levering en afname van nog 4 U5R-
installaties;
dat de Commissie de vordering sub a van de akte houdende wijziging
van eis van door eiseres gederfde winst, in haar berekening, gezien de
stukken, alleszins redelijk en voor toewijzing vatbaar acht, weshalve
de eis van eiseres jegens gedaagde tot betaling van een bedrag van
fmoet worden toegewezen;
dat een vordering van rente jegens gedaagde over dit bedrag vanaf de
door eiseres gevorderde datum van 1 juli 1977, gezien de einddatum
van de overeenkomst zijnde 31 december 1976 evenzeer rede
lijk en voor toewijzing vatbaar te achten;
dat de Commissie het sub be gevorderde rentepercentage van 11 op
zich redelijk acht, doch van oordeel is, dat het evenzeer redelijk is te
achten, tijdens de duur van het geschil deze last over beide partijen
te verdelen, en het door gedaagde voor deze periode verschuldigde
percentage op 5 1/2 te bepalen;
dat immers een veelheid van factoren, mede in samenhang met de
complexiteit van het geschil, op de duur van deze procedure van in
vloed is geweest, en eiseres daaraan evenzeer heeft bijgedragen;
dat derhalve het bedrag van fvermeerderd moet worden met de
volgende rente: 11% 's jaars over dit bedrag vanaf de gevorderde da
tum van 1 juli 1977 tot 31 mei 1979; 5 1/2% 's jaars over dit bedrag
vanaf 31 mei 1979 tot 30 juni 1981; 11% 's jaars over dit bedrag
vanaf 30 juni 1981 tot aan de dag der betaling;
dat de vordering sub c voortkomende uit de onverrekende kosten
van de door eiseres voor gedaagde opgeslagen apparaten, op grond
van vorenstaande overwegingen met betrekking tot deze opslag niet
voor toewijzing in aanmerking komt, hetgeen eveneens het geval is
met de vorderingen sub d en sub e, weshalve de eis van eiseres jegens
gedaagde tot betaling van een bedrag van fvermeerderd met ren
te over dit bedrag ad 11% 's jaars vanaf 1 juli 1979 tot aan de dag
der betaling moet worden afgewezen;
dat de eis in reconventie van gedaagde op grond van het vorenstaan
de moet worden afgewezen',
dat de eis van eiseres tot veroordeling van gedaagde tot betaling van
een billijke vergoeding van de kosten van rechtsbijstand aan de zijde
van eiseres gevallen moet worden afgewezen,-aangezien de Commis
sie van oordeel is, dat dergelijke kosten bij de Bondsarbitrage door
de partijen ieder voor zich dienen te worden gedragen;
dat gedaagde moet worden veroordeeld tot betaling van de arbitrage-
kosten welke gezien de omvang van deze arbitrage zijn begroot
op f500,— (vijfhonderd gulden).
RECHTDOENDE ALS GOEDE MANNEN NAAR BILLIJKHEID: