vertegenwoordigers vormden daarbij een goede aanvulling voor de zestig aanwezige leden van de Vereniging. Voor het bioscoop bedrijf is het verheugend, dat zoveel beoefe naars van de massacommunicatiewetenschap nu in 1986 belangstelling tonen voor de (zwakke) economie van het bioscoopbedrijf. Ook de (vak)pers was het belang van deze ontmoeting van wetenschap en bedrijfstak niet ontgaan. Reeds op 25 januari rapporteer de De Volkskrant onder de titel 'Bioscoop bezoek in '85 verder gezakt' o.m.: 'De spre kers constateerden verbitterd, dat de bio scopen ervoor zorgen dat de produktie van films mogelijk blijft, terwijl'televisie en video juist op die films teren en de bioscoop be concurreren'. Deze opmerking werd door de wetenschappelijke mediawereld ernstig ge nomen, en dat markeert een belangrijke ont wikkeling in het denken over de produktie- wijze van de media. Cultuur en geld Zowel in het praktische mediabeleid als in de beoefening van de massacommunicatie wetenschap werd en wordt nog steeds de na druk gelegd op cultuur. Weinig belangstelling bestond er voor de media- en cultuurpro- duktie als onderdeel van de ondernemings gewijze inrichting van onze markteconomie; anders dan de in de jaren zestig en zeventig gangbare oppervlakkige afwijzing van het 'commerciële'. Deze pre-occupatie met 'cultuur' en 'cultuurbeleid' leidde in die jaren tot een vergaande aandacht voor vraag stukken van de grote massamedia, pers en omroep, zoals: de pluriformiteit, de vertros sing, de persconcentratie, het omroepre- clamevraagstuk en de bedreiging van pers en omroep door de nieuwe media. Daarbij was steeds sprake van een verregaand wantrou wen van de ondernemingsgewijze produktie. Met betrekking tot de pers werd dit wan trouwen doorbroken met de belangwekken de rede 'De pers en de particuliere onder nemingsgewijze produktie', die Prof.Dr.A. van der Zwan in 1981 uitsprak voor de vereniging de Nederlandsche Dagbladpers (NDP) (2). Zich mede baserend op pluri- formiteitsonderzoek van Prof.Dr.J.J.van Cuilenburg e.a. (VU) concludeerde hij o.m., dat de persconcentratie gedurende de jaren zestig en zeventig eerder een positieve dan een negatieve invloed op de mediapluriformi- teit heeft gehad, en dat de ondernemingsge wijze produktie de beste garanties biedt voor een kwalitatief hoogwaardige ontwikkeling van de persmedia. Ook met betrekking tot de omroep en de nieuwe audiovisuele media is dit denken nu in ontwikkeling. Abonnee televisie is exclusief aan de marktsector toe gewezen, de videomarkt zal beter worden be schermd tegen de piraterij, marktbederf door subsidiëring aan AV-produktie en -distributie wordt tegengegaan, en de ontwikkeling in de richting van een commercieel televisienet wordt zichtbaar. Bij deze ontwikkelingen heeft het 'kleine' massamediasysteem —de film in Nederland wat terzijde gestaan; enerzijds werd het film en bioscoopbedrijf gezien als een onaan tastbare vorm van internationaal monopolie kapitaal, een vorm die sommigen met leed vermaak zagen afglijden; anderzijds werd in de marge van de av-media-economie nogal onsamenhangend gesleuteld aan het niet- commerciële alternatieve filmproduktie- en filmdistributie-circuit. Een Nederlands film- beleid, met een noodzakelijke Europese oriëntatie, kwam niet van de grond. De film centraal Nu de film zo'n centrale plaats inneemt in de programmering van de nationale en interna tionale (satelliet)omroep en van de nieuwe media, zoals de abonnee-televisie, ontstaat een meer fundamentele belangstelling voor de economie van de film. Men begint zich af te vragen of de voorraad vertoonbare films, die beschikbaar moet zijn voor de vele afzet kanalen van de komende decennia, niet uit geput zal raken. De realiteit van dat schrik beeld werd door de Voorzitter van de N.B.B. als een centraal thema van zijn inleiding neergezet. De bioscoopdistributie zorgt in Nederland voor tachtig procent van de finan ciering van de speelfilms tegen twintig procent voor de andere verspreiders teza men. Dit verschil wordt nog verontrustender wanneer men uitgaat van de verdeling van de filmkijkers. De bioscoop vormt nog maar enkele procenten van het totale kijkpubliek, en deze kleine groep draagt grotendeels de feitelijke kosten van het kijkgenot van vrijwel de gehele bevolking. Deze oneven wichtigheid blijkt zich ook te handhaven in

Historie Film- en Bioscoopbranche

Film | 1986 | | pagina 7